Allard Kastelein.
door

UR | Over kwaliteit, plofklassen en rekbaarheid

20/03/2014

Dat bijna al onze opleidingen te maken hebben met groeiende studentenaantallen, is geen nieuws. Ook komend studiejaar wordt een significante groei verwacht. Natuurlijk is het mooi dat we daardoor in de gelegenheid zijn om op termijn nog meer technisch geschoold toptalent te leveren aan de maatschappij. Ook de juichstemming bij het College van Bestuur kan ik begrijpen, omdat een groeiende instroom ervoor zal zorgen dat er ook meer euro’s richting Eindhoven gaan rollen.

Maar mij moet bij al deze positieve berichten toch ook even een ‘winstwaarschuwing’ van het hart. De groei van de instroom staat namelijk op gespannen voet met de steeds schaarser wordende middelen op onze steeds compacter wordende campus.

Ik kan me voorstellen dat de juichstemming niet zo breed wordt gedeeld op het uitvoerend niveau. Dat is de plek waar docenten en ondersteunende diensten in toenemende mate steeds meer werkdruk ervaren. De UR heeft al eerder gezegd dat die druk niet structureel kan blijven bestaan. Daarmee bedoel ik enerzijds werkdruk, maar ook druk op onze infrastructurele voorzieningen. Onder invloed van nog complexere onderwijsprogramma’s en nog strakkere regelgeving is op uitvoerend niveau ook steeds minder regelvrijheid voorhanden.

Aankomende studenten, die op de basisschool en middelbare school al gewend waren aan ‘plofklassen’, zullen wellicht amper met hun ogen knipperen als ze hier met honderden lotgenoten college komen volgen in een doorgeluste zaal. Wél nieuw is dat ze nu in de avonduren die oogjes open moeten houden, als ze na de avondmaaltijd ook nog op college verwacht worden.

De actuele situatie vraagt om aanpassing van plannen ten aanzien van onderwijsvormen, de inzet van onderwijzend en ondersteunend personeel, ict, infrastructuur, et cetera.

Het is wellicht te vroeg om nu al te stellen dat de grenzen van de groei met dit tempo zijn bereikt. Maar de verwachting dat die aanpassingen ‘budgetneutraal’ uitgevoerd kunnen worden door enkel efficiëntieverbeteringen (denk aan de invoering van het Bachelor College), is onwaarschijnlijk. Zelfs aan de rekbaarheid van elastiek komt een einde. Dat betekent dat ons belangrijkste ‘competitive advantage’, de kwaliteit van het onderwijs, nog meer onder druk staat.

Het mag duidelijk zijn dat de UR zich daar zorgen over maakt. Of het nu uit de lengte of de breedte moet komen, kwaltiteit mag nooit ten koste gaan van de kwantiteit!

Deel dit artikel