“Er vindt op de TU/e absoluut geen discriminatie plaats"
Tijdens een universiteitsraadsvergadering vorig jaar kreeg het College van Bestuur een vraag over inclusief taalgebruik in een van de besproken documenten. In zijn reactie zei Robert-Jan Smits, de voorzitter van ons College van Bestuur: “We remain committed as TU/e to inclusiveness, and there is no discrimination whatsoever taking place at this university.” Op eerste gezicht lijkt er niks mis met deze uitspraak. Het is goed dat de TU/e naar inclusiviteit streeft, en het zou ideaal zijn als er geen enkele vorm van discriminatie plaatsvindt! Maar wie iets langer nadenkt, realiseert zich dat deze bewering… simpelweg niet klopt.
Een duidelijk voorbeeld van (positieve) discriminatie is het voorkeursbeleid voor vrouwelijke medewerkers, dat recentelijk gevierd werd als een groot succes. Maar zelfs als we aannemen dat de voorzitter van het CvB bedoelde dat er geen negatieve discriminatie plaatsvindt, blijft zijn uitspraak twijfelachtig. Discriminatie is helaas nog steeds een probleem op Nederlandse universiteiten en hogescholen. In mijn acht jaar op deze universiteit heb ik meerdere incidenten van dichtbij meegemaakt. Vaak blijven slachtoffers stil uit angst genegeerd te worden of, erger nog, negatieve consequenties te ondervinden. Het gaat hierbij niet alleen om genderdiscriminatie, maar bijvoorbeeld ook om discriminatie op basis van land van herkomst.
Ik vermoed dat achter de woorden van onze president geen verkeerde intentie zit; niemand wil dat er discriminatie plaatsvindt binnen onze organisatie. Smits bedoelt met zijn uitspraak waarschijnlijk dat er geen discriminerend beleid is op deze universiteit. Het probleem is dan ook dat hij de situatie beschrijft zoals we die zouden willen, alsof het al werkelijkheid is. En dat is gevaarlijk. Zoals ik eerder al waarschuwde kunnen we problemen niet oplossen als we niet eens erkennen dat ze nog bestaan. De uitspraak van Smits is een indicatie dat ons bestuur zich dit mogelijk niet genoeg realiseert, en legt een breder probleem binnen de universiteit bloot: we lijken terughoudend om open en kritisch naar onze tekortkomingen te kijken.
Dit patroon zien we op meerdere fronten terug. Neem bijvoorbeeld het rapport over de onregelmatigheden rondom Cursor dat vorig jaar gepubliceerd werd. De bestuurlijke reactie hierop bood onvoldoende reflectie op kritische bevindingen uit dit rapport. Of de manier waarop er werd omgegaan met de brede zorgen binnen onze gemeenschap over het nieuwe Unit4-systeem: keer op keer werd ons verzekerd dat de overgang niet minder pijnlijk had gekund, zonder dat de feitelijke bezwaren daadwerkelijk serieus werden genomen.
Door deze houding lopen we het risico een cultuur te creëren waarin problemen en fouten systematisch worden ontkend, onder het mom dat we ons op de toekomst moeten richten in plaats van stil te staan bij het verleden. Maar hoe kunnen we vooruitgang boeken als we niet kunnen laten zien dat we leren van onze fouten? Hoe lossen we de meest urgente problemen op als we weigeren ze te erkennen?
Het opstellen van kernwaarden zoals openheid, respect en verantwoordelijkheid is een goede eerste stap, maar woorden alleen zijn niet genoeg. Als we écht vooruitgang willen boeken, moeten we niet alleen onze intenties uitspreken, maar ook de bereidheid tonen om kritisch naar ons functioneren te kijken en actie te ondernemen. Want als je de scheuren in het fundament negeert, is het onvermijdelijk dat het gebouw vroeg of laat instort.
Max van Mulken is promovendus bij de faculteit Mathematics & Computer Science en tevens lid van de Universiteitsraad. Van Mulken schrijft deze column op persoonlijke titel.
Discussie