door

De grote stad

11/11/2020

Ik kom uit een klein Brabants dorp genaamd Heerle; zo klein dat als je in de dichtstbijzijnde stad een pizza probeert te bestellen, ze denken dat je Heerlen (Limburg) bedoelt en ophangen met een ‘houdoe grapjas, daar bezorgen we niet’. Wat was alles opeens anders toen ik drie jaar geleden naar Eindhoven verhuisde.

In mijn dorp kent iedereen elkaar, zegt iedereen netjes ‘goedemorgen’ en kun je op ieder moment aangesproken worden door een willekeurig omaatje dat jou al kent sinds dat je in de wieg lag. Een ‘nieuwbouwwijk’ is één nieuwe straat met vijftien spiksplinternieuwe huizen die lekker vloeken met de oude, naoorlogse rijtjeshuizen in de straat verderop. Buiten de bebouwde kom, halverwege de boerenweg naar het volgende dorp, staat een bushalte voor de buurtbus, die om het uur gaat. De basisschool stroomt geleidelijk leeg en de supermarkt is al jaren ‘coöperatief’ (lees: bewoners leggen geld in), omdat hij anders onmiddellijk financieel zou instorten.

Ik weet nog hoe anders alles voelde toen ik uiteindelijk verhuisde naar Eindhoven. Plots kende niemand me meer en was ik op mezelf aangewezen. Die anonimiteit vond ik heerlijk. De stad voelde jong, levendig en werelds, terwijl in mijn dorp de tijd leek stil te staan. Waar anders kon ik in het park een cursus vuurspuwen of zwaardvechten voorbij wandelen, of op een straathoek volwassen mannen met overhemd en puntschoenen samen enthousiast Pokémon Go zien spelen? En, niet te vergeten: de bussen reden om de tien minuten.

Er is mij altijd verteld door studenten uit Delft, Utrecht of Leiden dat in de grote steden een serieuze minachtig heerst voor de kleine dorpjes. Wee je gebeente als ze bij de soos niet hebben gehoord van je geboorteplaats. Het is een soort diepgeworteld superioriteitsgevoel dat je niet alleen terugvindt in het typische studentikoze woord ‘knor’ (‘kent niet onze regels’), maar ook wanneer een Randstedeling-op-vakantie binnensmonds mompelt ‘nou, de winkels gaan hier wel héél vroeg dicht’. Zelfs de docenten corrigeren een Limburgs accent.

Ik heb gelukkig nooit dit gevoel bespeurd bij Eindhovenaren. Misschien komt dit omdat ik nooit vrienden heb gehad die bij een studentenvereniging zitten, maar ook omdat we als stad lekker sober zijn (althans, dat geloof ik graag). Het maakt vrij weinig uit waar je vandaan komt, aangezien je toch constant omringd wordt door mensen uit alle hoeken van de wereld.

Ik probeerde tijdens het schrijven van deze column niet te eindigen met het afgezaagde “wat ben ik toch trots op Eindhoven”, maar daar komt het wel op neer. Ik ben trots op het feit dat Eindhoven een tikkeltje minder elitair doet dan de gemiddelde studentenstad. En ook gewoon een heel fijne plek is om te wonen.

Deel dit artikel