Reddingszwemmen
Het begon als een ‘moetje’. Nadat ik een jaar geleden redelijk dramatisch in een burn-out terecht was gekomen, werd me van alle kanten aangeraden vaker te sporten. Dat is het eerste advies dat je krijgt wanneer het wat minder goed met je gaat. Ik scrolde dus maar eens door de website van ons Studenten Sportcentrum (SSC).
De aantrekkingskracht van duur- en individuele sporten heb ik nooit begrepen. En bijna verdrinken in een inspiratieloos zwembad, dat leek me helemaal vervelend. Maar het vooruitzicht om die vertrouwde chloorlucht weer te kunnen opsnuiven, stemde me nostalgisch, dat sprak me aan. Samen met een vriend ben ik zwemmen weer leren waarderen door zes keer per week te 'spetteren’.
Het zwemmen heeft natuurlijk goed geholpen. Ik voel me van dag tot dag beter en weerbaarder. Dat is dus waardevol gebleken, maar tussen de baantjes door zit nog een andere - redelijk cliché - waardevolle les.
Als ik me voor de tiende keer heen en weer sleep door het SSC-zwembad ben ik nog niet eens halverwege de afstand die ik me als doel heb gesteld. Zodoende stel ik mezelf de vraag: ‘Waarom zou ik nou nog dertig baantjes trekken?’. Het is ondertussen geen moetje meer, ik kan nu gewoon aan de kant gaan rusten. Niks houdt me tegen. Niemand die me raar aankijkt. Geen stok achter de deur.
Het is ook zeker niet dat ik verder wil zwemmen. Sterker nog, na zoveel baantjes is er eigenlijk geen spiertje in mijn lichaam dat daar nog zin in heeft. Kijk, ik zou wel willen dat ik verder wil zwemmen, maar op dit punt in de training wordt het ook duidelijk dat er helemaal geen reden is om het af te maken. Ik win er zogezegd niks mee.
Dan heb je ook nog de vraag die meestal halverwege omhoog komt drijven: ‘Gaat die tweede helft me wel lukken?’. Een gegronde vraag voor iemand die iets aan het leren is. Deze vraag is vaak het gevolg van een hap water die ik per ongeluk neem. Op dat moment, met te weinig zuurstof in mijn bloed, raak ik in de stress. Mijn reflexen proberen het over te nemen, mijn lichaam wil stoppen voor een extra teug lucht, maar zwemmen gaat juist over het controleren van je ademhaling.
Dus uiteindelijk houd ik vol en draai ik me elke keer weer opnieuw om voor nog een baantje. Niet omdat het moet. Niet omdat ik het zo graag wil. Dat doe ik op basis van het onvoorwaardelijke zelfvertrouwen dat het wel goed komt. Het is de oefening om door te zetten en niet toe te geven aan je eerste instincten, reflexen of gedachten.
Die mindset was ik verloren. Uitdaging ging ik juist zo veel mogelijk uit de weg. Door medelijden met mezelf en mijn burn-out vermeed ik veel. Nu het beter gaat en er weer wat zelfvertrouwen begint op te bloeien, begin ik me weer te realiseren hoe belangrijk het is om de uitdaging op te zoeken en juist daar onvoorwaardelijk mee om te gaan, al helemaal voor een student.
Want, hoe cliché het ook klinkt, je kan niet leren zonder uitdaging. Misschien is leren omgaan met complexe uitdagingen zelfs dat wat de universiteit je probeert bij te brengen.
Discussie