Sommige uitspraken krijgen applaus, andere wekken woede – of het gebeurt allebei tegelijk. Soms slikken mensen hun woorden liever in dan de kritiek (van media, internettrollen of collega’s) het hoofd te bieden.
Maar hoe vaak komt zelfcensuur voor? Op aandringen van de Tweede Kamer heeft minister Dijkgraaf het laten onderzoeken door bureau Technopolis. Het rapport kwam in de week voor de kerstvakantie naar buiten.
Kwart
Tussen studenten en docenten gebeurt het regelmatig, blijkt uit het rapport. In studierichtingen als economie, gedrag & maatschappij en rechten heeft een kwart van de docenten de afgelopen drie jaar een paar keer zelfcensuur toegepast in gesprekken met studenten.
Omgekeerd doen studenten van bijna alle vakgebieden hetzelfde in contact met docenten én medestudenten. Vooral bij opleidingen als rechten en onderwijswetenschappen komt het relatief veel voor.
“Het baart me zorgen dat er onderzoekers, studenten en docenten zijn die zich beperkt voelen in het uiten van zichzelf, of die zichzelf zelfs censureren en ik verwacht van instellingen dat een vrije en open academische cultuur prioriteit is en blijft”, reageert de minister in een brief. “Tegelijkertijd is het hoger onderwijs en de wetenschap hierin naar verwachting niet uniek.” Hij wijst op de polarisering van het maatschappelijke debat en de ‘politisering’ van maatschappelijke onderwerpen.
Vergrootglas
Onderzoekers passen over het algemeen minder vaak zelfcensuur toe. Maar in de gezondheidszorg heeft 24 procent het weleens gedaan in bijvoorbeeld persberichten, interviews of informatieve stukjes op de website.
Hoe zou dat laatste komen? Geïnterviewden opperen dat de gezondheidszorg in de coronacrisis onder een vergrootglas lag. Ook de prestatiedruk en hiërarchie in het vakgebied zouden aan de zelfcensuur bijdragen.
Ter vergelijking, in de sector landbouw & natuur zegt slechts 1 procent van de onderzoekers zichzelf weleens gecensureerd te hebben, om welke reden dan ook. Onder de natuurwetenschappers is dat 2 procent.
Tegenstrijdig
Sommige uitkomsten lijken elkaar tegen te spreken. Er zijn bijvoorbeeld maar weinig juristen die aan zelfcensuur zeggen te doen, terwijl ze zich er tegelijkertijd grote zorgen over maken: de helft van hen meent dat de diversiteit aan perspectieven bedreigd wordt.
Maar let op, alles bij elkaar hebben slechts 24 juristen de vragenlijst ingevuld. Het rapport analyseert de antwoorden van nog geen vijfhonderd docenten en onderzoekers, van de pakweg vijfduizend die ze aangeschreven hebben. (De respons was hoger onder studenten: 39 procent. Er hebben 841 studenten een enquête ingevuld.)
En wat noemen de respondenten eigenlijk zelfcensuur? Academische vrijheid is niet hetzelfde als de vrijheid van meningsuiting. Soms moet je misschien op je tong bijten omdat je niet genoeg bewijs hebt voor je eigen mening. Of zoals Dijkgraaf het formuleert: “Academische vrijheid is begrensd door het voeren van onderzoek en door principes van wetenschappelijke integriteit zoals eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.”
Verder kunnen mensen ook onbewust hun gedrag aanpassen, zonder het zelf als ongewenst te zien. Ze zijn dan getraind in specifieke denkwijzen en conformeren zich aan bepaalde opvattingen. Zulke ‘brainwashing’, zoals het rapport het typeert, is moeilijk te meten.
Bedreigingen
De rapportschrijvers kunnen bovendien niet zeggen of het vroeger beter was. De polarisatie in de samenleving heeft misschien bijgedragen aan zelfcensuur, maar er is geen eerdere meting. Over vijf jaar laat het ministerie van OCW dit onderzoek nog een keer doen, belooft Dijkgraaf. “In de tussenliggende jaren blijft het ministerie vanzelfsprekend de vinger aan de pols houden.”
Dijkgraaf wijst op de dingen die hij al heeft gedaan. Hij wil bijvoorbeeld meer zicht hebben op de klachten- en meldprocedures bij hogescholen en universiteiten. Verder heeft hij het meldpunt WetenschapVeilig ingesteld, dat onderzoekers hulp biedt als ze last hebben van bedreigingen en intimidatie. Het gesprek over academische vrijheid moet gevoerd blijven worden, vindt hij.
Discussie