Zes universiteiten storten zich op cijfers over de instroom en prestaties van studenten met een vader of moeder uit een ander land. Dat zijn de universiteiten van Leiden, Rotterdam, Wageningen, Utrecht en de twee Amsterdamse universiteiten (VU en UvA).
Het is voor het eerst sinds 2017 dat ze dit doen, vertelt VU-hoogleraar onderwijs en diversiteit Maurice Crul. Voor die tijd kregen onderwijsinstellingen zulke data vanzelfsprekend in handen, maar door nieuwe privacywetgeving niet meer.
“Zonder data kun je ook geen verschillen zien in uitval en studieprestaties tussen groepen met een verschillende afkomst”, zegt Crul. De universiteiten hebben allemaal diversity offices opgezet en voeren een diversiteitsbeleid, maar ze kunnen eigenlijk niet goed zien wat het effect van alle inspanningen is.
Meer variatie
Nu hebben ze toch data van het Centraal Bureau voor de Statistiek gekregen. De eerste conclusie: de instroom van studenten met een migratieachtergrond kent tegenwoordig meer variatie dan vroeger. Vroeger waren het vooral jongeren van wie de vader of moeder (of allebei) was geboren in Marokko, Turkije, Suriname, Indonesië of Caribisch Nederland. Nu zijn er allerlei herkomsten bijgekomen.
Nog een conclusie: er gingen de afgelopen tijd minder studenten met een migratieachtergrond naar de universiteit dan je zou verwachten. Het leenstelsel lijkt daarin een rol te spelen. Doorstuderen is duurder geworden als je al een hbo-diploma hebt, en deze studenten moeten vaak ‘stapelen’ voordat ze naar de universiteit kunnen.
Eenmaal aan de universiteit behalen ze minder snel dan anderen een diploma, blijkt ook uit de data, maar Crul houdt een slag om de arm. De gegevens zijn nog niet helder genoeg om harde conclusies te trekken. Het gaat om kleine groepen en vanwege de privacy zijn de data afgerond op tientallen. “We gaan het CBS verzoeken om bepaalde groepen samen te voegen, zodat we ook kunnen kijken of de studierichting een rol speelt.”
Andere universiteiten
Waarom doen de andere universiteiten niet aan dit onderzoek mee? De universiteiten in de Randstad werken vaker met elkaar samen op dit gebied, zegt Crul, en Wageningen sloot ook aan. Misschien volgen de andere universiteiten later nog. “Ze hadden nu even de capaciteit niet. Je bent al snel een half jaar bezig met overleg: welke data willen we precies, wat willen we weten?”
Uiteindelijk kan universiteitenvereniging UNL zulke data weer verzamelen, denkt Crul. Dan kan er weer een goed landelijk beeld komen. De zes deelnemende universiteiten banen eigenlijk de weg. “Het is een soort pilot.”
Discussie