Dijkgraaf twijfelt niet aan de academische vrijheid op de TU/e
Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf betreurt het als wetenschappers op de TU/e zich niet kritisch durven uit te spreken, maar wijst er in een schriftelijke reactie op Kamervragen ook op dat hij geen aanwijzingen heeft dat de academische vrijheid in het geding is.
GroenLinks/PvdA-Kamerlid Lisa Westerveld stelde eind oktober schriftelijke vragen aan minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Robbert Dijkgraaf. Aanleiding voor de vragen was - onder meer - een open brief van zeven hoogleraren, medewerkers en studenten op de website van Cursor, waarin ze schrijven dat er te weinig plaats is voor inhoudelijke kritiek en dat er op de TU/e een andere bestuurscultuur nodig is om de academische onafhankelijkheid en vrijheid te garanderen. De briefschrijvers vermelden dat ze ook kritische reacties hebben ontvangen van collega's die hun zorgen niet onderschrijven.
Op de vraag van Westerveld of ‘de onrust op de TU Eindhoven te maken heeft met de sterke hiërarchie, het beperkte toezicht en medezeggenschap en de afhankelijkheid van het bedrijfsleven', schrijft de minister: ‘Ik deel uw analyse niet. Alle universiteiten, zo ook de TU/e, zijn zodanig ingericht dat het bestuur, het toezicht en de medezeggenschap zich als ‘countervailing powers’ (elkaar tegenwerkende krachten) tot elkaar dienen te verhouden. [...] Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dit bij de TU/e niet (goed) functioneert en dat er binnen de TU/e sprake is van het gestelde causale verband tussen de genoemde onrust en het niet functioneren van dit systeem van elkaar tegenwerkende krachten.’
Kritisch uitspreken
Over de open brief zegt Dijkgraaf in zijn antwoord op de Kamervragen: ‘Ik heb kennisgenomen van de open brief en betreur het als er mensen zijn die zich niet kritisch durven uitspreken over en binnen de TU/e. Ik lees echter ook in de brief dat niet iedereen aan de TU/e zich in dat beeld herkent. Ik vind het goed en belangrijk dat binnen de universiteit ruimte is voor een open debat, óók over de universiteit zélf.’
Die academische vrijheid staat of valt volgens de minister ook met de journalistieke vrijheid. ‘Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die onafhankelijkheid te bewaken.’
Met die laatste opmerking legt de minister de verantwoordelijkheid terug bij het College van Bestuur, signaleert Westerveld. ‘Als het gaat over academische vrijheid en onafhankelijke pers, dan vind ik dat ook de minister hierin een verantwoordelijkheid heeft’, laat ze weten in een schriftelijke reactie op de antwoorden van Dijkgraaf. ‘Helemaal als er van verschillende kanten signalen komen dat het onder druk staat.’
Samenwerking universiteit en bedrijfsleven
Dijkgraaf benadrukt in zijn brief het belang van ‘open science'. Wetenschappelijk onderzoek hoeft niet altijd ‘meteen toepasbaar’ te zijn. ‘Pure nieuwsgierigheid verdient waardering als drijfveer voor onderzoek.’ Maar samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven is ook waardevol. ‘Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is en blijft belangrijk. Niet alleen om te kunnen innoveren, maar ook zodat onderzoek en onderwijs goed blijft aansluiten bij de grote vragen en uitdagingen van deze tijd.’
Robert-Jan Smits, voorzitter van het College van Bestuur van de TU/e, is tevreden met de schriftelijke antwoorden van Dijkgraaf. ‘Het is goed om te zien dat de minister niet alleen de grote waarde onderstreept van de samenwerking van universiteiten met het bedrijfsleven, maar ook aangeeft dat de waarborgen voor deze samenwerking zowel op papier als in de praktijk goed geregeld zijn’, laat hij weten in een schriftelijke reactie.
Boudewijn van Dongen, hoogleraar Informatica aan de TU/e en een van de ondertekenaars van de open brief, is minder tevreden met de antwoorden van Dijkgraaf. ‘Natuurlijk vindt hij academische vrijheid en nieuwsgierigheid belangrijk, maar dit zijn slechts woorden’, reageert hij in een mail aan Cursor. ‘Zodra het op financiering van onderzoek aankomt gaat het grootste deel van de financiering naar innovatie: onderzoek met direct, meetbaar resultaat voor het bedrijfsleven.’
Discussie