Academische vrijheid betekent zo ongeveer dat wetenschappers onderzoek kunnen doen op de manier die zij willen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen en onderwijs kunnen geven. Ook mogen ze hun eigen thema’s en vragen kiezen. Maar in de praktijk ligt het toch lastiger. Waar haal je het geld vandaan en wie beschermt je tegen ophef en rechtszaken?
Universiteiten zijn verantwoordelijk voor de voorwaarden waaronder academische vrijheid kan worden uitgeoefend. Dat is in Nederland, net zoals in veel andere Europese landen, zo in de wet opgenomen. Maar in de wet wordt niet omschreven wat academische vrijheid precies is. En zelfs binnen de instelling kunnen de opvattingen over academische vrijheid verschillen: is die er alleen voor wetenschappers of ook voor studenten en docenten? En wanneer is een mening academisch genoeg?
Dat gebrek aan een goede definitie maakt het moeilijk om de academische vrijheid te beschermen tegen toenemende dreigingen, staat in een nieuw rapport van het onderzoeksbureau van het Europese Parlement.
Toenemende dreiging
De onderzoekers bekeken een eerdere studie naar de autonomie van universiteiten, berichtgeving in de media en wetenschappelijke artikelen. Ze schetsen enkele zorgelijke ontwikkelingen in de 27 lidstaten. Regeringen zouden zich vaker in het onderzoek en het beleid van de instellingen mengen. In Hongarije is dat in extreme mate het geval: de staat zou daar bepalen welke academische gebieden ‘wetenschappelijk’ zijn en welke niet. Ook in andere Oost-Europese landen is er sprake van zulke inmenging, maar in mindere mate.
In meer EU-landen wordt de bewegingsvrijheid van instellingen bedreigd door de politiek. In Duitsland wilde de rechts-populistische partij Alternative Für Deutschland genderstudies bijvoorbeeld verbieden. Dat had geen consequenties, maar zette wetenschappers wel onder druk.
Het rapport schetst ook een beeld van Nederland. Er zouden net als in andere landen steeds meer zorgen zijn over de toegenomen macht van het universiteitsbestuur en de hiërarchische structuur van instellingen. Het rapport wijst verder op een groeiend aantal klachten over een gepolariseerd maatschappelijk debat (en cancelcultuur), financiering van onderzoek door het bedrijfsleven en de arbeidsvoorwaarden van onderzoekers.
Europese consensus
De onderzoekers pleiten voor een Europese consensus over academische vrijheid, zodat die beter gemeten kan worden. Zo kunnen landen, wetenschappers en beleidsmakers data vergelijken en van elkaar leren, is het idee. Dat zou de weerbaarheid verhogen.
Blijvende dialoog
Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf is er niet zo zeker van dat een Europese definitie een grote verbetering zou zijn, blijkt uit zijn reactie op het rapport. Wel juicht hij de aandacht voor academische vrijheid toe. “Het belang van blijvende dialoog, nuancering en verdere analyse bij specifieke casuïstiek onderstreep ik.”
Over de sterke hiërarchie aan de universiteiten gaat hij in gesprek met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en De Jonge Akademie. Het onderwerp moet samen met de effecten van cancelcultuur in een lopend onderzoek naar zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs worden meegenomen.
Ten slotte wijst hij op de lopende investeringen in beurzen, vaste contracten en de publicatie van lijsten over externe financiering van leerstoelen. Die zouden wetenschappers meer vrijheid moeten geven.
Eigen onderzoeksthema’s
In een eerder onderzoek naar academische vrijheid in Nederland bekritiseerde de KNAW de hiërarchie op de universiteiten al. Door gebrek aan democratische besluitvorming zou een groot aantal budgetten zijn gereserveerd voor strategisch-thematisch onderzoek. Dat maakt het wetenschappers moeilijk om eigen onderzoeksthema’s aan te dragen.
Discussie