Arnon Grunberg en de beperkingen van de meritocratie
Wat is er mis met een ogenschijnlijk eerlijk systeem als de meritocratie, die mensen niet beoordeelt op bijvoorbeeld hun afkomst, maar op hun kunnen? Die vraag onderzocht Arnon Grunberg, artist in residence op de TU/e, donderdagavond in de Blauwe Zaal. De lezing is de aftrap van het lustrumproject Expeditie Grunberg - Het Ethische Casino, dat de auteur met een groep studenten aangaat.
Vroeger, toen de adel het voor het zeggen had, bepaalde vooral de plaats van je wieg hoever je het zou schoppen. Tegenwoordig leven we in een zogenaamde meritocratie: iedereen kan streven naar succes, en je IQ en eigenschappen zijn leidend in hoe hoog je klimt op de maatschappelijke ladder. Probleem van de ongelijkheid opgelost, zou je zeggen. Maar is dat wel zo?
Niet volgens Arnon Grunberg, die ter ere van het TU/e-lustrum een collegejaar artist in residence (AiR@TU/e) is. De auteur onderneemt de komende maanden met een groep studenten een filosofische expeditie naar de grenzen en mogelijkheden van de meritocratie. Een expeditie die hij donderdagavond in de Blauwe Zaal – onder toeziend oog van een 75-koppig publiek en een gezelschap thuiskijkers – begon met een verkenning van de kwestie. Studium Generale organiseerde de avond, met Rozemarijn Schalkx als gastvrouw en moderator.
Lucky Sperm
Grunberg vat het probleem van de meritocratie kernachtig samen in de ironische woorden van de socioloog Michael Young (1915-2002): wie succesvol wordt, is gewoon lid van de ‘Lucky Sperm Club’.
Grunberg haast zich die term te moderniseren tot ‘Lucky Sperm and Egg Club’, maar de kern blijft overeind: dat hoge IQ en dat vermogen om keihard te werken of je omgeving te charmeren zijn niet je eigen verworvenheid. Daar ben je gewoon mee geboren, en het maakt je niet beter dan anderen. De wereld kent dus nog altijd winnaars en verliezers.
En is het daarnaast wel zo dat alleen jouw geschiktheid je succes bepaalt? Grunberg: “Hoe kan het dan dat de opleiding van de ouders in hoge mate voorspelt welk opleidingsniveau kinderen zullen bereiken?
Klassenmaatschappij
Dat meritocratie voor gelijke kansen zorgt en zo het bestaan van verschillende maatschappelijke klassen uitbant, is volgens Grunberg onjuist. Hij kiest zijn woorden zorgvuldig: “In Nederland is het taboe om te praten over het bestaan van een klassenmaatschappij.”
Politici zijn bijvoorbeeld bovengemiddeld vaak universitair opgeleid. Dat verhoogt de kans dat de landsregering minder oog heeft voor de noden van andere maatschappelijke groepen, met een veelal lager opleidingsniveau. Je kunt stellen dat alleen dát de politicus-met-bul al minder geschikt maakt voor zijn of haar functie. “Juist in de politiek zou iederéén een goede kans moeten hebben to, zoals ze in de VS zeggen, run for office.”
Lees verder onder de foto
En hoe utopisch het ook klinkt – gelijke kansen voor iedereen – als we eerlijk zijn is het ook beangstigend dat iedereen je mogelijke rivaal is in de competitie. Volgens Grunberg is dat een belangrijke grond voor het maatschappelijke debat over migratie. “We willen niet dat die anderen onze kansen verkleinen op goede opleidingen, banen en huizen. Kunnen zij niet gewoon daar blijven en ons met rust laten?”
Vrouwenquotum
Moet de regering zich dan inspannen om kansengelijkheid te bevorderen? Grunberg is voorstander van een terughoudende overheid, die vooral degenen redt die door stomme pech tussen de raderen van het systeem vermalen worden. “Ook omdat wij mensen gecompliceerde, irrationale wezens zijn – je weet nooit of beleidsmaatregelen uitpakken zoals gewenst.”
Volgens de auteur is het ook geen must dat de verdeling binnen alle functies een perfecte afspiegeling van de maatschappij laat zien. “Als een stad bijvoorbeeld bovengemiddeld veel tandartsen van Aziatische afkomst kent, zie ik daar geen probleem in. Ik ben van mening dat positieve discriminatie een middel is met veel ongewenste bijeffecten.”
De link is snel gelegd met het – tot in het College van de Rechten van de Mens – veelbesproken beleid van de TU/e om meer vrouwen aan te nemen. Collegevoorzitter Robert-Jan Smits vraagt het woord en haalt een artikel aan dat Grunberg in 2019 schreef over het Irène Curie Fellowship-programma. Grunberg stelt daarin dat hij niet vóór een dergelijke ingreep is, maar dat deze wel kan helpen bij het soms broodnodige opschudden van het old boys network, als dat iets te comfortabel is weggezakt in het pluche.
Daar kan Grunberg nog achter staan, maar hij plaatst graag een kanttekening: “Het is een algemene denkfout die bij elke grote of kleine revolutie optreedt, dat de nieuwe elite automatisch beter zal zijn dan de oude.” Een revolutie verjaagt immers niet alleen de bestaande elite, maar helpt ook een nieuwe in het zadel. Zo verving de rijke burgerij bijvoorbeeld de adel.
En dat maakt een actie als ‘Stem op een vrouw’ niet zo ongevaarlijk als die wellicht lijkt, geeft Grunberg als voorbeeld: “Volgend jaar zijn er presidentsverkiezingen in Frankrijk, waarvoor Marine Le Pen zich waarschijnlijk kandidaat stelt ...”
Publiek
Tijd voor reacties uit het publiek. Een natuurkundige in de zaal stelt dat de aanwezigheid van een bepaald minimum aan vrouwen in de faculteit voor haar persoonlijk juist veel verschil maakt: “Die rolmodellen maken dat ik me geen buitenbeentje voel, maar lid van de gemeenschap.”
De vragen gaan al snel de diepte in. Als het meritocratisch ideaal is dat geschiktheid bepaalt of je een functie kunt bekleden, hoe meet je die geschiktheid dan objectief? Testen als de CITO kennen immers beperkingen. En: is het niet de moeite waard om te streven naar een ideale meritocratie, waarin de gehele maatschappij ervan profiteert dat de juiste mensen op de juiste plekken zitten? Zo bereiken we immers de optimale vooruitgang.
Meer dan genoeg stof voor de filosofische expeditie waarop Grunberg en zijn reisgezelschap deze avond zijn vertrokken.
Discussie