“Medezeggenschap is slecht voor je carrière, dat kan toch niet?”

Het gaat de verkeerde kant op met de medezeggenschap, waarschuwen de universiteitsraden. Gebrek aan waardering en faciliteiten weerhoudt met name jonge wetenschappers van deelname: sterker nog, ze vrezen gevolgen voor hun carrière.

door
foto Sergey Nivens / Shutterstock

Over vrijwel alles moet de medezeggenschap meepraten met bestuurders van universiteiten, faculteiten en opleidingen. In een brief aan de Tweede Kamer schreef demissionair minister Ingrid van Engelshoven dat het “over het algemeen” goed gaat met de medezeggenschap. Ze steunt daarbij op onderzoek door adviesbureau Berenschot.

Maar het klopt niet, stelt voorzitter Rien Wijnhoven van LOVUM, de landelijke vereniging van universitaire medezeggenschapsraden. Hij is tevens onafhankelijk voorzitter van de universiteitsraad in Tilburg.

De opkomst bij verkiezingen loopt al jaren terug en is soms dramatisch laag, en voor opleidingscommissies en faculteitsraden valt er vaak weinig te kiezen: daarvoor zijn nauwelijks genoeg kandidaten te vinden. Wie er wel zit, heeft vaak te weinig tijd.

Eind vorig jaar werd daar aan de TU/e ook al discussie over gevoerd in de U-raad.

Wat is volgens Wijnhoven het probleem van de medezeggenschap?

“De laatste jaren zien we zorgelijke ontwikkelingen. De politiek legt steeds meer zaken bij de medezeggenschap neer. We moeten meepraten over enorme bedragen, we moeten kwaliteitsplannen bewaken, we moeten toezien op het welzijn… De medezeggenschap heeft steeds meer problemen om de hoge verwachtingen waar te maken.”

Waarom wordt het moeilijker?

“Onder wetenschappers is de werkdruk enorm toegenomen, en onder studenten de studiedruk. Ze krijgen niet genoeg compensatie voor hun tijd in de medezeggenschapsraad en soms wordt deelname zelfs afgeraden. Vooral op faculteits- en opleidingsniveau loopt het soms ronduit beroerd, met niet volledig gevulde raden, nauwelijks ondersteuning en stukken die te laat komen. Er moet een alarm afgaan.”

Waarom zou je iemand deelname aan de medezeggenschap afraden?

“Soms zeggen oudere onderzoekers tegen jonge, ambitieuze collega’s: doe maar niet, het is niet goed voor je carrière. Die jonge wetenschappers werken op een tijdelijk contract en tegensputteren wordt toch al niet gewaardeerd, waarom zouden ze dan hun nek uitsteken in de medezeggenschapsraad? Onder hoogleraren is de werkdruk ook hoog, dus die zien we ook maar zelden. Het gevolg is een oververtegenwoordiging van ondersteunend personeel en medewerkers die richting hun pensioen gaan. Er is niets mis met die mensen, maar het maakt de raden wel een beetje eenzijdig.”

Wat moet daaraan gebeuren?

“Werkzaamheden voor de medezeggenschap zouden onderdeel moeten worden van ‘erkennen en waarderen’. Dat is het beleid waarmee de Nederlandse universiteiten allerlei werkzaamheden naast wetenschappelijk onderzoek willen waarderen, zoals lesgeven en kennis verspreiden. Daar hoort meedoen aan de medezeggenschap ook bij. Dan krijgen medezeggenschappers, als het goed is, meer ondersteuning en faciliteiten.”

Volgens de minister gaat het over het algemeen goed.

“Als het bij de ene universiteit goed gaat en bij de andere slecht, dan kun je niet zeggen: gemiddeld is het wel voldoende. Want wat zegt dat nou? In het Berenschot-rapport staat dan dat ‘de meerderheid’ iets vindt en dan gaat het bijvoorbeeld om 58 procent. De variatie zegt veel meer dan ‘het gemiddelde’ of ‘de meerderheid’. De medezeggenschap moet overal goed gefaciliteerd zijn.”

Je kunt ook denken: als de medezeggenschapsraad zijn eigen faciliteiten al niet kan afdwingen, wat moeten we er dan van verwachten?

“Wij kunnen deze verkeerde tendens niet in ons eentje keren. Daarom doen we een beroep op de politiek, de minister én onze eigen bestuurders.”

Waarom zeggen jullie niet: we stemmen nergens meer mee in voordat dit geregeld is.

“De boel blokkeren heeft niet zo veel zin. Uiteindelijk hebben we allemaal hetzelfde belang: een universiteit die goed functioneert, waar mensen goed op hun plek zitten. Wat dat betreft is het anders dan de gewone politiek, waar ze soms diametraal tegenover elkaar staan.”

Hoe weten we dan of er echt een probleem is?

“Iedereen kan zien dat het niet de goede kant op gaat. De opkomst bij verkiezingen is vaak dramatisch laag. De raden moeten zo veel doen, ze hebben nu al te weinig tijd, laat staan dat ze ook nog eens kunnen werken aan hun zichtbaarheid voor anderen, contact met de achterban en een bredere oriëntatie, zoals Berenschot adviseert.”

Hangt goede medezeggenschap echt van een beetje meer of minder compensatie af?

“Voor de mensen die nu actief zijn, maakt het misschien niet eens zoveel uit: die wisten waar ze aan begonnen. Maar er zijn interessante groepen medewerkers die zich nu niet verkiesbaar stellen. Dat is puur verlies voor de instelling als geheel. We willen voorkomen dat we over vijf of tien jaar moeten zeggen: hou er maar mee op, het stelt niets meer voor. Dat kan toch niet? Als je op een universiteit al geen intern debat kunt organiseren, waar dan wel?”

Deel dit artikel