De Algemene Rekenkamer heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de zogeheten ‘ramingsmodellen’ van verschillende ministeries: daarmee wordt op basis van bepaalde gegevens en veronderstellingen ingeschat hoeveel geld ergens voor nodig is. Er komen vijf casussen aan bod, waaronder de bekostiging van de universiteiten door het ministerie van OCW. En vooral uit dat voorbeeld blijkt dat de door ministeries gebruikte veronderstellingen 'niet altijd actueel' zijn, aldus de Rekenkamer.
1984
Dat zit zo: het totale budget voor universiteiten is gebaseerd op een deel voor onderwijs (2,5 miljard euro) en een deel voor onderzoek (2,2 miljard euro). Voor onderwijs wordt het budget jaarlijks aangepast op basis van het aantal studenten, maar het onderzoeksdeel groeit niet mee.
De verdeling van dit geld is in de jaren tachtig mede gebaseerd op de toenmalige tijdsbesteding van het wetenschappelijk personeel. Oftewel, in het geval van de universiteiten: hoeveel van hun werkuren besteedden medewerkers aan onderwijs en onderzoek? Het probleem: het laatste onderzoek naar deze tijdsbesteding stamt uit 1984, en is sindsdien nooit bijgewerkt.
Destijds werd zo’n 35 procent van het budget voor de universiteiten toegerekend aan onderwijs, en 65 procent aan onderzoek. Die verhouding is in de loop der tijd veranderd door gestegen studentenaantallen, schrijft de Rekenkamer. Het deel dat de universiteiten krijgen voor onderzoek is inmiddels afgenomen naar 45 procent.
Als de gegevens waarop een raming is gebaseerd, lange tijd niet worden bijgewerkt, bestaat het risico dat een begroting elk jaar 'iets verder uit het lood raakt', schrijft de Rekenkamer. 'Hierdoor kan er ineens veel geld nodig zijn om de situatie te herstellen of moeten ambities worden verlaagd. Dit heeft nadelige gevolgen voor betrokkenen, in dit geval studenten en onderwijspersoneel.'
Eerste hulp
In een aparte bijlage - met de gevatte titel ‘Eerste hulp bij ramingen’ - gaat de Rekenkamer nog iets dieper in op de begrotingsproblematiek van OCW. Hierbij wordt ook een recent rapport van consultancybureau PwC genoemd, waarin staat dat het ministerie de universiteiten onderfinanciert.
De medewerkers van OCW zijn daar zelf vooralsnog 'niet gealarmeerd' over, blijkt uit gesprekken die de Rekenkamer heeft gevoerd. 'De financiële positie van universiteiten was immers gezond en Nederland scoorde internationaal goed met wetenschappelijk onderzoek. Kennelijk wisten de universiteiten zich toch goed te redden met het budget.'
Maar zo’n situatie kan gepaard gaan met forse 'verborgen kosten', waarschuwt het rapport, zoals het achterwege laten van belangrijke investeringen, of het leunen op onbetaald overwerk van het onderwijspersoneel.
De gedateerde gegevens uit de jaren tachtig zijn dan ook niet het enige probleem. 'Als het goed is neemt een raming alle kosten mee, dus ook deze, en maakt het ministerie een bewuste keuze over de vraag in hoeverre het deze kosten wil dekken met zijn bijdrage.' Volgens de Rekenkamer heeft de minister 'geen beleidsopvatting over de mate waarin zij de kosten van universitair onderwijs en onderzoek zou moeten financieren'.
De universiteiten zien er een bevestiging in: ze willen er jaarlijks ruim een miljard euro bij. “We zijn uit de welles-nietes-discussie”, zegt voorzitter Pieter Duisenberg van universiteitenvereniging VSNU. “De feiten liggen op tafel. We hebben de signalen van onze medewerkers en er zijn inmiddels zoveel rapporten - de politiek moet nu keuzes maken.”
Discussie