- Onderwijs , Student
- 18/02/2020
Meer bètastudenten vertaalt zich niet in meer exacte leraren
Een kwart van de bètastudenten wil best leraar worden. En dat zijn heus niet alleen de zwakkere studenten. Waar gaat het dan mis? Want verreweg de meeste afgestudeerden gaan uiteindelijk toch iets anders doen. Overigens zag de Eindhoven School of Education (ESoE), die aan de TU/e lerarenopleidingen aanbiedt voor Informatica, Natuurkunde, Wiskunde, Scheikunde en NLT (Natuur, Leven en Techniek), in het collegejaar 2018-2019 de instroom in die vijf masters significant stijgen van 36 naar 49 studenten.
Het aantal bètastudenten groeit gestaag in Nederland en is in een periode van een jaar of tien verdubbeld - ook aan de TU/e. Maar de instroom in de eerstegraads lerarenopleidingen blijft op hetzelfde peil. En dat is zonde, want er zijn te weinig leraren in de exacte vakken.
Hoogleraar Ton van Leeuwen, directeur van ESoE, zag vorig collegejaar echter een plotse stijging van het aantal instromers. Waren het er in de jaren daarvoor jaarlijks zo rond de 35 geweest, in collegejaar 2018-2019 steeg dat aantal opeens naar 49. Van Leeuwen: “Ik kan nu nog niet zeggen of die stijging zich dit collegejaar heeft doorgezet, of dat het instroomcijfer weer wat is teruggezakt. Omdat er in een collegejaar twee instroommomenten zijn, hebben we daar nog niet de precieze cijfers van.” Wat Van Leeuwen wel weet is dat Eindhoven het landelijk gezien niet slecht doet.
Intellectuele uitdaging
De universiteiten van Delft, Leiden en Groningen wilden weleens weten waarom de sterke stijging van het aantal bètastudenten niet heeft geleid tot een vergelijkbare stijging bij de exacte lerarenopleidingen en deden onderzoek. De uitkomsten zijn interessant, alleen al omdat veel studenten best interesse hebben in een loopbaan als leraar: die interesse bestaat er bij een kwart van de bachelorstudenten.
Deze potentiële leraren vallen in twee groepen uiteen, schrijven de onderzoekers. De ene groep heeft, zoals de rapporteurs het formuleren, ‘een hoge sociale interesse’. Zij gaan dus graag met mensen om en daarom lonkt het onderwijs. De andere groep geïnteresseerden zoekt vooral ‘intellectuele uitdaging’ in het beroep.
De onderzoekers schrijven: ‘Deze laatste subgroep bestaat uit studenten met goede studieresultaten. Daarmee lijkt een vooroordeel, dat alleen de minder goed presterende studenten belangstelling hebben voor de lerarenopleiding, dus niet bewaarheid’.
Bi-diplomering
Dit vooroordeel leeft kennelijk bij de wetenschappers die de exacte faculteiten bevolken. Ze hebben misschien niets tegen het leraarschap, maar lopen er ook niet warm voor. Niet voor niets zegt één van de respondenten: “Ik denk dat de meeste bètastudenten niet voor het onderwijs kiezen, omdat vanuit de opleiding het onderwijs niet aangeprezen wordt, maar ook niet verafschuwd; meer een beetje gedoogd.”
Van Leeuwen zegt dat hardnekkige beeld zeker te herkennen en vertelt wat hij er bij zijn vroegere faculteit Technische Natuurkunde aan gedaan heeft om het te ondervangen. “Bij Technische Natuurkunde zijn we gestart met bi-diplomering, waarbij de student zowel een ‘regulier’ mastertraject volgt als de master die hem of haar opleidt tot docent. Dat werkt uitstekend en het zijn juist deze studenten die de hele masterfase vaak sneller doorlopen dan alleen de studenten die enkel de reguliere master volgen. Dat komt omdat juist de betere studenten kiezen voor die mogelijkheid tot bi-diplomering. Vanuit ESoE zijn we bezig om ook bij andere faculteiten deze aanpak te promoten onder de studenten daar.”
Wat Van Leeuwen ook bemerkt, is de positieve houding van het College van Bestuur ten opzichte van de lerarenopleidingen. "Onlangs was er een bijeenkomst voor wetenschappers die een nieuwe stap hebben gezet in hun carrière en daar waren vanuit ESoE ook Maaike Koopman en Antoine van den Beemt bij aanwezig. Beiden zijn bevorderd tot universitair hoofddocent. Rector Frank Baaijens vermeldde daar dat het tekort aan bètaleraren een groot probleem is en riep alle aanwezige decanen op om hun studenten te stimuleren een keuze voor de lerarenopleiding serieus te overwegen."
Educatieve minor
Maar uiteindelijk gaat toch maar een fractie van de bèta’s het onderwijs in. Er is zelfs weinig animo onder studenten die de educatieve minor hebben gevolgd, waarmee ze bevoegd zijn om in de onderbouw van havo en vwo voor de klas te staan. Aan de TU/e zijn er jaarlijks zo’n zestig studenten die tijdens hun bachelor voor zo’n minor kiezen.
De minor is volgens de onderzoekers te omvangrijk om studenten te laten ontdekken dat het misschien best leuk is om leraar te worden. Het is in hun ogen geen laagdrempelig kijkje in de keuken, maar een serieus deel van de opleiding. Anderzijds kan het misschien ook helpen als de minor nog iets beter wordt, opperen de onderzoekers: ‘Een goede stagebegeleiding kan teleurstellende ervaringen (bijvoorbeeld door ordeproblemen) voorkomen’, staat in het rapport, ‘en het is aanbevelingswaardig dat deze studenten positieve ervaringen opdoen in de bovenbouw en met persoonlijke begeleiding van leerlingen’.
Internationals
Houd ook de opties open, adviseren de onderzoekers: studenten hebben gewoon geen zin om voluit voor het leraarschap te kiezen, dus eis dat ook niet. Soms hebben ze een paar educatieve vakken gevolgd, maar zijn ze nog niet bevoegd. Het zou voor zulke studenten makkelijker moeten zijn om alsnog voor de klas te komen.
Van Leeuwen zegt aan de TU/e ook te werken aan een honorsprogramma op het gebied van docentschap, waarmee het vak meer status kan verwerven. “Dat doen we in samenwerking met de Radboud Universiteit Nijmegen, waar zulke programma’s al bestaan”, aldus Van Leeuwen.
En kijk ten slotte ook of internationale studenten belangstelling hebben om voor de klas te staan. Er zijn immers steeds meer studenten die uit het buitenland hierheen komen en er zijn ook steeds meer tweetalige middelbare scholen. Zoals de bèta’s zeggen: 1+1=2. Bij ESoE heeft zich overigens nog nooit een international aangemeld, want de opleidingen tot docent zijn aan de TU/e nog Nederlandstalig.
Discussie