Moet de TU/e voor een numerus fixus straks naar de minister?
Raakt de TU/e haar bevoegdheid kwijt om zelf te kunnen bepalen welke opleidingen een numerus fixus krijgen en komt het Engelstalig onderwijs, dat inmiddels bijna universiteitsbreed wordt aangeboden, in de knel? Vorige week vrijdag werd door de ministerraad een wetsvoorstel van OCW-minister Ingrid van Engelshoven goedgekeurd, waarin ze vergaande wijzigingen voorstelt. Het voorstel moet nog worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Tijdens zijn nieuwjaarstoespraak aan het begin van 2019 sprak vertrekkend collegevoorzitter Jan Mengelers er nog zijn ongenoegen over uit: het voornemen van Ingrid van Engelshoven om als minister de regie over te nemen bij het bepalen van welke opleidingen aan een universiteit een numerus fixus mogen krijgen. "Binnen een jaar wordt ons het middel om te kunnen remmen op instroom uit handen geslagen. En verfijndere mechanismen zijn, bij wet, niet voorhanden, dus zullen we ze zelf moeten verzinnen", waarschuwde Mengelers acht maanden geleden.
Vrijdag 6 september legde Van Engelshoven een wetsvoorstel voor aan de ministerraad, waarin onder meer staat dat een instellingsbestuur in de toekomst toestemming moet vragen aan de minister voor het instellen van een capaciteitsfixus. Die toestemming zal verleend worden als naar het oordeel van de minister de beschikbare onderwijscapaciteit ontoereikend is om een onbeperkte inschrijving van studenten mogelijk te maken. Dat betekent dat een College van Bestuur niet meer zelfstandig kan bepalen voor welke opleidingen men een numerus fixus wil invoeren.
Wat vindt het huidige CvB van deze omkering van zaken? Vanuit de bestuurskamers in Atlas zegt men zich op dit punt aan te sluiten bij de reactie die koepelorganisatie VSNU erover formuleerde. VSNU noemt het voornemen van de minister "zorgwekkend" en stelt dat "een numerus fixus bij sterk groeiende studentenaantallen vaak het enige instrument is om de kwaliteit van het onderwijs te borgen". Ook vindt men het "een flinke ingreep in de bestuurlijke autonomie van de instellingen, wanneer de minister op de stoel van de onderwijsbestuurder gaat zitten". En op welke gronden de minister een fixus niet toe zou staan is volgens de VSNU "vooralsnog volstrekt onduidelijk". Nog een belangrijk punt voor de koepelorganisatie is de vraag wie er vanaf dat moment verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opleiding.
Voertaal
Van Engelshoven wil ook strenger toezien op de voertaal van opleidingen. Ze moeten in principe Nederlandstalig zijn, tenzij er goede redenen zijn om daarvan af te wijken - zoals de arbeidsmarkt of de gebruikelijke voertaal in een bepaalde sector. Het zou kunnen dat sommige opleidingen hierdoor weer Nederlandstalig moeten worden, overweegt de minister. Kwaliteitswaakhond NVAO moet op de handhaving gaan toezien.
Komt het Engelstalig onderwijs aan de TU/e hiermee in gevaar, of zijn de uitzonderingsregels die Van Engelshoven noemt, juist van toepassing op de situatie in Eindhoven? Het CvB denkt van wel en zegt blij te zijn "dat de minister benoemt dat Engels onderwijs prima is in die gevallen waar het leidt tot duidelijke meerwaarde voor de student, bijvoorbeeld wanneer het onderzoeksveld sterk anderstalig en internationaal georiënteerd is. We kunnen aantonen dat dit voor onze opleidingen het geval is". De eis van Van Engelshoven dat opleidingen binnen Nederland in het Nederlands te volgen zijn, is volgens het CvB een eis op stelselniveau en geen eis aan de individuele instellingen.
In breder verband zeggen de universiteiten te balen van deze maatregel en vrezen ze voor “een forse en onnodige verhoging van de werkdruk binnen de universiteiten” als ze steeds moeten uitleggen waarom ze voor Engelstalige opleidingen kiezen. Studentenorganisaties ISO en LSVb lieten daarentegen weten "blij” te zijn dat universiteiten en hogescholen straks inhoudelijke argumenten moeten geven voor hun internationalisering. “Internationalisering moet over de inhoud gaan”, staat boven hun persbericht.
Niet discrimineren
In één moeite door wil de minister ook grip zien te krijgen op de enorme toestroom van buitenlandse studenten. Hun aantal is in tien jaar tijd verdubbeld tot zo’n 86 duizend studenten. Maar hoe beperk je het aantal buitenlandse studenten zonder te discrimineren op herkomst? Daarvoor heeft de minister een truc mogelijk gemaakt die de universiteiten eerder hadden aangeraden: zij maakt het mogelijk om een numerus fixus op de Engelstalige variant van een opleiding te zetten, terwijl iedereen welkom blijft bij de Nederlandstalige variant. Maar dat laatste zullen de buitenlandse studenten natuurlijk niet doen.
Niet direct een maatregel die veel gevolgen voor de TU/e zal hebben, aangezien - zoals al eerder opgemerkt, bijna alle opleidingen aan de TU/e enkel nog in het Engels worden aangeboden.
Uiteindelijk mag het aantal buitenlandse studenten niet meer ongebreideld groeien, vindt Van Engelshoven. Ze haalt daarom ook geld weg bij de wervingsbureaus voor buitenlandse studenten, de zogeheten Neso-kantoren, die de overheid in sommige landen heeft laten oprichten.
Volgens de minister is er een kans dat het hoger onderwijs “op termijn deze instroom niet meer aankan”, wat gevolgen zou hebben voor de financiering van het hoger onderwijs en de toegankelijkheid van opleidingen voor Nederlandse studenten. Dat zegt ze overigens niet in haar brief, maar in een persbericht dat haar ministerie heeft verspreid.
Uitdrukkingsvaardigheid
Universiteiten en hogescholen moeten ook zorgen dat hun studenten weer goed Nederlands leren spreken en schrijven. Er komt zelfs een norm voor de ‘uitdrukkingsvaardigheid’ van studenten. Dat staat in een brief die de onderwijsminister naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het Nederlands is nu niet goed genoeg beschermd als cultuur- en wetenschapstaal, meent de minister, en daar wil ze iets aan veranderen.
Maar niet alleen Nederlandse studenten moeten hun moedertaal goed leren beheersen, ook buitenlandse studenten moeten op de een nader te bepalen niveau Nederlands leren. Dat zou goed zijn voor de binding met Nederland. De norm mag kennelijk niet rigide worden: universiteiten en hogescholen mogen erover meedenken. Er zullen geen landelijke examens komen, want de minister spreekt meteen van “maatwerk en differentiatie bij het concretiseren van de norm”.
Toch maken de universiteiten zich zorgen, blijkt uit de reactie van de VSNU. Ze zien het belang van de beheersing van het Nederlands, zeggen ze in die reactie, maar ze vrezen wel dat de voornemens van de minister ten koste kunnen gaan van de “goede internationale reputatie van ons land, ook in de internationale wetenschap”.
Extra middelen
Het Eindhovense College is op dit moment ongetwijfeld in gespannen afwachting van wat volgende week dinsdag tijdens Prinsjesdag bekend wordt gemaakt over eventuele verschuivingen in de budgetten van OCW. Op basis van de bevindingen van de commissie-Van Rijn is er de verwachting dat de vier TU's extra middelen tegemoet kunnen zien. Dat zal ongetwijfeld effect hebben op de toekomstige ontwikkelingen op de punten die hierboven voorbij gekomen zijn. Maar daarover wil het CvB pas na 17 september een reactie geven.
Discussie