Wie de krant openslaat, kan bijna niets anders concluderen: studenten hebben het zwaar. Ze kampen met stress, angststoornissen en burn-outklachten. En door de toegenomen prestatiedruk en de afgeschafte basisbeurs gaat het nog verder de verkeerde kant op.
Maar nemen die psychische problemen onder studenten wel echt toe? Nee, zegt voormalig hoogleraar victimologie Peter van der Velden van het Tilburgse onderzoeksinstituut CentERdata. In de afgelopen tien jaar is er nagenoeg niets veranderd.
Uit zijn net gepubliceerde onderzoek blijkt dat in 2007, 2012 en 2017 ongeveer 7 procent van de studenten en niet-studerende jongeren (ernstige) problemen ondervond met studie en werk vanwege gezondheid of psychische problemen. In alle drie de jaren voelde circa 35 procent zich regelmatig vermoeid en zo’n 9 procent had last van (ernstige) angst- en depressieve gevoelens. Minder dan 2 procent gebruikte daar medicijnen voor.
Nog een conclusie: psychische problemen komen bij studenten even vaak voor als bij niet-studerende leeftijdsgenoten.
Eerdere onderzoeken geven een heel ander beeld. Deze week kwam het Interstedelijk Studenten Overleg nog naar buiten met cijfers, afgeleid uit 18 eerdere onderzoeken naar studentenwelzijn. De helft van de studenten zou last hebben van problematische stress, een derde van psychisch gerelateerde klachten (zoals concentratieproblemen, faalangst en depressie) en 15 procent loopt serieus risico op een burn-out.
Hoe kunnen de resultaten van uw onderzoek zo erg verschillen van eerder onderzoek?
“Veel van die studies kun je geen wetenschappelijke publicaties noemen. Er zit nogal een onderscheid tussen een rapportje of een peer-reviewed artikel waar echt streng naar is gekeken. Als een student-psycholoog meldt dat er meer aanmeldingen zijn, mag je niet concluderen dat er dus meer studenten met problemen zijn. Uit eerder onderzoek van het RIVM, maar ook uit internationaal onderzoek, kwam wel een soortgelijke conclusie als die van ons.”
Zijn uw cijfers dan wel betrouwbaar?
“Ja, wij hebben gebruik gemaakt van het zogenoemde LISS-panel, dat is gebaseerd op een representatieve steekproef onder de Nederlandse bevolking. Daarin zitten mensen gedurende een langere tijd om jaarlijks vragen te beantwoorden over onder andere hun gezondheid. Hieruit hebben we 1100 jongeren vergeleken in de leeftijdscategorie van 19 tot en met 24 jaar.
De vragen zijn ieder jaar precies hetzelfde en zijn consequent op dezelfde manier gesteld. Daardoor kunnen ze met elkaar worden vergeleken. In ons onderzoek is hetzelfde meetinstrument gebruikt als in veel andere nationale en internationale onderzoeken, dus daarmee is het ook goed vergelijkbaar.”
Jullie concluderen ook dat er weinig verschil zit tussen de mentale gezondheid van studenten en niet-studerende leeftijdsgenoten. Is dat nieuw?
“Dat wisten we al uit een eerdere grote studie op basis van surveys van de Wereldgezondheidsorganisatie, maar het is toch vreemd dat we daar niemand over horen. Alle aandacht gaan naar de psychische problemen van studenten. Dat is heel gek en eigenlijk onterecht.”
Waarom heeft iedereen het dan altijd over die gestreste studenten?
“De reuring neemt alleen maar toe. Ik wil niet zeggen dat er geen problemen zijn, natuurlijk zijn er studenten met problemen. We vinden alleen geen aanwijzingen dat ze zijn toegenomen. Maar over dat soort berichten lees je vaak niet in de media.”
De politiek en studentenorganisaties gebruiken de cijfers ook voor hun eigen doeleinden.
“Dat vind ik een goede hypothese, maar dat is moeilijk aan te tonen. Dit kan ik wel zeggen: zodra je aandacht vraagt voor psychische problemen, heb je veel media meteen aan jouw kant. Roep dat problemen groter zijn dan gedacht, en je staat bij wijze van spreken op de voorpagina. Als drukmiddel werkt dat dus wel.”
Het ISO reageert niet inhoudelijk op het Tilburgse onderzoek en houdt vast aan zijn eerdere analyse dat stress onder studenten wel degelijk toeneemt. De oproep om snel actie te ondernemen, blijft wat voorzitter Kees Gillesse betreft staan.
Discussie