Commissie-Van Rijn: meer geld naar bèta-techniek
Universiteiten en hogescholen moeten voor hun bekostiging snel minder afhankelijk worden van studentenaantallen, adviseert de commissie-Van Rijn. Ook moet een groter deel van het bestaande budget naar bèta-technische opleidingen. Al in 2019 moet netto 70 miljoen euro worden verschoven tussen de universiteiten. De vier technische universiteiten profiteren daarvan het meest.
Het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek is van hoge kwaliteit, maar dat is niet lang meer vol te houden, staat in het advies dat de commissie onder leiding van voormalig staatssecretaris Martin van Rijn deze ochtend presenteerde. Studenten en docenten ervaren steeds meer druk, de balans tussen onderwijs en onderzoek is zoek en de student-gebonden bekostiging is een 'pervers mechanisme' dat tot een race to the bottom dreigt te leiden.
Het huidige systeem is onvoldoende transparant ('we sturen in de mist) en moedigt instellingen aan om zo veel mogelijk studenten aan te trekken, onder meer door Engelstalige en nieuwe opleidingen te starten. Dat zorgt voor capaciteitsproblemen en studentenstops, zelfs bij bèta-technische opleidingen. Bovendien gaan onderwijs en onderzoek elkaar verdringen, waarschuwt Van Rijn, omdat de onderzoeksbekostiging geen gelijke tred houdt met de groei van het aantal studenten.
De perverse groeiprikkel moet daarom worden teruggedrongen, vindt de commissie, en snel ook: al in 2020 moet het vaste deel van de onderwijsbekostiging worden vergroot en het variabele, student-gebonden deel verkleind. Het gaat om een verschuiving van 300 miljoen in het wo en 250 miljoen in het hbo.
Voor de lange termijn vindt de commissie het belangrijk dat de studenteninstroom en de bekostiging van opleidingen meer afhankelijk worden van de behoefte van de arbeidsmarkt.
Bèta-techniek
Omstreden is de aanbeveling van Van Rijn om universiteiten met bèta-technische opleidingen het grootste deel van dit verschoven budget te gunnen, namelijk 250 miljoen. Voorwaarde is wel dat ze beter gaan samenwerken en studiesucces van hun studenten verbeteren.
De overige 50 miljoen is bedoeld voor universiteiten met relatief veel studenten die overstappen van andere instellingen (‘externe switchers’), zoals Leiden en de beide Amsterdamse universiteiten. Extra bekostiging voor schakelstudenten die een universitaire master willen volgen, vindt de commissie Van Rijn niet nodig.
Het resultaat van dit alles is dat er in 2019 netto 70 miljoen euro wordt verschoven tussen de universiteiten. De vier technische universiteiten profiteren daarvan het meest en de drie jonge universiteiten (Maastricht, Tilburg en Rotterdam) en de Open Universiteit het minst. Welke disciplines het meest zullen lijden onder de budgetverschuivingen wordt niet duidelijk in het rapport.
Bij de hogescholen gaat er géén extra geld naar de bèta-technische opleidingen. Het volledige verschoven bedrag gaat naar hogescholen met relatief veel externe switchers, zoals Inholland, de Haagse Hogeschool en NHL Stenden. In totaal wordt er in 2019 zodoende 21,4 miljoen euro herverdeeld.
Onderzoeksbekostiging
Ook de concurrentie om onderzoeksbekostiging is volgens de commissie doorgeschoten. De afhankelijkheid van tijdelijke onderzoeksmiddelen uit de tweede en derde geldstroom is te sterk toegenomen en werkt ontwrichtend doordat onderzoekers telkens weer nieuwe aanvragen moeten doen. Bovendien eisen externe financiers vaak dat instellingen zelf ook geld of capaciteit inzetten (matching), wat weer ten koste gaat van de basisfinanciering (eerste geldstroom). Van Rijn adviseert een overheveling van 100 miljoen euro van NWO naar de universiteiten, die dan wel beter moeten samenwerken.
Het praktijkgerichte onderzoek in het hbo moet eveneens meer worden betaald vanuit de eerste geldstroom. Bepalend voor de verdeling van het budget zou de hoeveelheid uitgereikte diploma’s moeten zijn. Masterdiploma’s tellen daarbij dubbel, vanwege het belang van onderzoek in de masterfase van het hbo.
Zachte landing
Zonder extra middelen leiden de kortetermijnmaatregelen alleen tot herverdeling van bestaand geld, beseft de commissie-Van Rijn. Ze schat in dat de instellingen die moeten inleveren voldoende reserves hebben om de klap op te vangen. Dat geld moet niet onbenut op de plank blijven liggen. Verder kan de voorgestelde overheveling van de tweede naar de eerste geldstroom de pijn wat verzachten, net als het naar voren schuiven van de opbrengst van het leenstelsel.
Minister Ingrid van Engelshoven is onder de indruk van het rapport, zei ze bij de presentatie. Ze beseft dat ene instelling er geld bijkrijgt als het onderwijsbudget gelijk blijft en dat de andere dan moet inleveren. “Ik zal mij hard maken voor een zachte landing. Ik heb heel goede hoop dat er bij de Voorjaarsnota extra ruimte voor komt.”
Discussie