Keuzegids Masters: belang kleinschaligheid is groot
Selectieve masteropleidingen scoren niet beter in de Keuzegids dan masters waar je zo aan mag beginnen. Kleinschaligheid is nog altijd een betere voorspeller van kwaliteit dan een selectief deurbeleid. Drie masteropleidingen aan de TU/e krijgen dit jaar het predicaat ‘topopleiding’: Innovation Sciences, Systems and Control en Science and Technology of Nuclear Fusion. De overall kwaliteit wordt gewaardeerd met score van 65, iets hoger dan de 63.5 van de twee jaren ervoor.
Wageningen blijkt dit jaar opnieuw de universiteit met de meeste selectieve masterstudies. Ruim zeventig procent van de ‘groene’ masters stelt bijvoorbeeld eisen aan het gemiddelde bachelorcijfer van kandidaten, laat hen een toelatingsgesprek voeren of een assessment doorlopen. Andere universiteiten, waaronder die van Twente, Eindhoven en Tilburg, zijn veel minder kieskeurig. Respectievelijk zes, negen en vijftien procent van hun masters selecteert aan de poort.
Lof
Tot lagere oordelen van studenten in de Nationale Studenten Enquête en van onderwijskeurmeester NVAO hoeft dat niet te leiden, blijkt uit de vandaag verschenen Keuzegids Masters. Masterstudies met minder dan twintig eerstejaars scoren over het algemeen bovengemiddeld goed, terwijl programma’s met meer dan tweehonderd eerstejaars minder lof krijgen, of ze nu wel of niet selectief zijn.
Ook de tweejarige researchmasters doen het goed in de Keuzegids. Zij danken dit niet aan hun deurbeleid, vermoedt de redactie; het zijn gewoon goede opleidingen. Dat laatste geldt waarschijnlijk ook voor de Wageningen Universiteit, opnieuw de koploper van de reguliere universiteiten.
De Universiteit Twente, die maar zes procent van haar masterstudenten selecteert, doet weinig voor Wageningen onder. In de totale ranglijst blijft ook Eindhoven het goed doen met net als vorig jaar een derde plek.De universiteiten van Leiden, Delft, Rotterdam en de UvA zijn hekkensluiters in de lijst.
De Keuzegids Masters geeft een kwaliteitsvergelijking van verwante opleidingen in het hoger onderwijs. De gegevens in dit boek komen onder meer van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), onderwijsstatistieken van de VSNU, gegevens uit de WO-monitor (uitgevoerd door het onderzoeksinstituut IVA, in opdracht van de VSNU) en accreditatiegegevens van de NVAO. Ook is er gebruik gemaakt van resultaten van de Nationale Studenten Enquête en de landelijke Studiekeuzedatabase, beide van Studiekeuze 123. De bewerking en analyse van gegevens is verricht door het Centrum Hoger Onderwijs Informatie.
Discussie