- Onderzoek
- 27/03/2018
“Een circulaire economie is de enige duurzame weg”
Rond 1960 was de kwaliteit van ons leven en de duurzaamheid van onze samenleving het meest in balans, zegt Harry Lintsen, emeritus hoogleraar Techniekgeschiedenis aan de TU/e. Eindhovense onderzoekers deden samen met collega's van de Rijksuniversiteit Groningen en de UvA een studie naar de geschiedenis van de duurzaamheid van Nederland. Op 4 april presenteren ze hun boek met de titel ‘De kwetsbare welvaart van Nederland’. De overgang naar een volledig circulaire economie is de enige duurzame weg, aldus de onderzoekers.
Dat onze maatschappij het niet al te best doet qua duurzaamheid, mag bekend verondersteld worden. Maar hoe zijn we in die situatie terecht gekomen? Om die vraag te beantwoorden namen Eindhovense, Groningse en Amsterdamse onderzoekers de periode vanaf 1850 tot 2010 onder de loep. Met als indicatoren het aantal kilotonnen van de belangrijkste grondstoffen die ons land jaarlijks gebruikte: voedsel, fossiele brandstoffen en bouwmaterialen.
De keuze voor kilotonnen (1 kiloton is 1 miljoen kilogram) in plaats van guldens of euro’s was een zeer bewuste, vertelt onderzoeksleider Harry Lintsen, emeritus TU/e-hoogleraar Techniekgeschiedenis. “Het gewicht laat veel beter zien wat voor beslag je echt doet op de aarde”, licht hij toe.
Dat beslag is door de jaren gigantisch toegenomen, blijkt uit de cijfers die de onderzoekers boven water kregen. De drie miljoen inwoners in het Nederland van 1850 verbruikten samen een kleine tienduizend kiloton; meer dan de helft daarvan was voedsel. In 2010 was het Nederlandse verbruik al 37 keer zo hoog geworden: 362,000 kiloton. Het leeuwendeel daarvan betreft fossiele brandstoffen. In Nederland verstookten we in 2010 met zijn allen maar liefst 200,000 kiloton, ofwel 200 miljard kilogram.
Pauperisme
Van overconsumptie was in 1850 nog lang geen sprake. Wat wel hoog op de agenda stond, was ‘pauperisme’. In dat jaar leefde 21 procent van de Nederlanders in bittere armoede, en dit werd gezien als een van de belangrijkste maatschappelijke problemen. “Er waren twee manieren om dit op te lossen”, vertelt Lintsen. “Herverdelen van inkomens, of het hele verdien-bouwwerk optillen, zodat iedereen meer zou gaan krijgen.” Het werd dat laatste, geholpen door economische groei.
Honderd jaar later, rond 1950, was het doel bereikt: vrijwel iedereen had toegang tot voldoende eten, gezondheidszorg en huisvesting. Illustratief is dat spierkracht als energiebron in dat jaar voor het eerst onder de één procent uitkomt.
Een opmerkelijke bevinding is ook dat de armoe werd verdreven zonder noemenswaardige sprong in consumptie. Lintsen: “Het knikpunt in de consumptiegrafiek, het beginpunt dus van de overconsumptie, ligt rond 1960. Maar toen was het armoedeprobleem al opgelost. Je zou kunnen zeggen dat de kwaliteit van leven en de duurzaamheid rond dat jaar het meest in balans waren.”
Circulaire economie
Die conclusie lijkt bevestigd te worden door een andere opmerkelijke grafiek in het boek. Lintsen en zijn collega-onderzoekers brachten voor de periode 1850-2010 ook 24 indicatoren in beeld die bepalend zijn voor welvaart in brede zin, zoals levensverwachting, kwaliteit van voeding en huisvesting, inkomensongelijkheid en luchtkwaliteit.
De optelsom van die 24 indicatoren werd aansluitend afgezet tegen ons inkomen; het bruto binnenlands product per persoon. De grafieklijn van het inkomen volgt de lijn van de brede welvaart in de eerste honderd jaar na 1850 op een kleine afstand. Maar rond 1960 steekt het inkomen de welvaart voorbij. We verdienen en consumeren steeds meer, maar ons leven wordt er sindsdien niet meer echt beter op.
De enige duurzame weg die we nu kunnen inslaan, is volgens Lintsen en consorten de overgang naar een volledig circulaire economie, waarin zo veel mogelijk grondstoffen hergebruikt worden. “Nederland is ontzettend rijk aan grondstoffen, maar het zit allemaal in vuilniszakken. Of in de bodem. Er ligt bijvoorbeeld genoeg fosfaat in de Nederlandse bodem”, aldus de emeritus hoogleraar.
Afhankelijkheid
Een punt van zorg bij de onderzoekers is de toegenomen afhankelijkheid van Nederland van het buitenland. “In 1850 kwam dertien procent van de grondstoffen uit het buitenland, nu is dat circa zestig procent. Voor fossiele brandstoffen ligt dat zelfs op 69 procent en voor granen op 80 procent”, vertelt Lintsen.
Nederland investeerde in de eerste helft van de vorige eeuw juist om zelfvoorzienender te worden; in hoogovens, in steenkolenmijnen en inpoldering gericht op meer landbouw. “Met reden, want Nederland was wel vaker in de geschiedenis afgesneden van grondstoffenimport. Maar dat lijkt iedereen te zijn vergeten sinds de liberaliseringsgolf die eind twintigste eeuw begon”, waarschuwt Lintsen.
Naast Lintsen werkten vanuit de TU/e hoogleraar Frank Veraart (Quantification of Sustainability) en hoogleraar Jan-Pieter Smits (Systeeminnovaties) aan het boek. De belangrijkste bevindingen zijn ook terug te lezen op internet. Op 4 april presenteren de onderzoekers in Amsterdam bij uitgeverij Prometheus hun boek, waarbij aan Jan Mengelers, collegevoorzitter van de TU/e, het eerste exemplaar wordt uitgereikt.
Discussie