Sluitstuk | Zorgt meer licht voor betere prestaties?
De hoeveelheid van het licht waaraan je wordt blootgesteld heeft - net als de kleur - invloed op je stemming, alertheid en vermogen om complexe taken uit te voeren. Als we beter snappen hoe dat werkt, dan kunnen we daar de verlichting in kantoren en collegezalen op aanpassen. Promovenda Laura Huiberts van Human-Technology Interaction onderwierp daarom tientallen proefpersonen aan uiteenlopende tests.
Ons netvlies, aan de achterkant van de oogbol, zit vol lichtgevoelige cellen. De bekendste zijn de zogeheten staafjes - zeer lichtgevoelig, maar niet in staat om kleuren te onderscheiden - en drie soorten kegeltjes, waarmee je kleuren ziet. Pas sinds het begin van deze eeuw weten we dat ons oog nog een derde type cel bezit dat informatie over het binnenvallende licht doorstuurt naar de hersenen: de lichtgevoelige ganglioncellen.
In tegenstelling tot de kegeltjes en staafjes dragen deze ganglioncellen niet bij aan het vormen van een beeld van je omgeving. Dat betekent echter niet dat ze onbelangrijk zijn: juist deze cellen kunnen bijvoorbeeld een grote invloed hebben op je stemming en je slaapgedrag. Zo zorgen ze ervoor dat onze biologische klok elke dag bijgesteld wordt: bij mensen die lang in het donker leven, loopt het slaap-waakritme al snel uit de pas.
Bovendien is sinds kort duidelijk dat de hoeveelheid - en de kleur - licht waaraan je wordt blootgesteld direct gevolgen heeft voor hoe fit je je voelt, hoe alert je bent en hoe goed je uiteenlopende taken uitvoert. Een subtiele aanpassing van (kantoor)verlichting zou daardoor in potentie significante invloed kunnen hebben op de prestaties van werknemers, of bijvoorbeeld studenten.
Inconsistent
Genoeg reden voor promovenda Laura Huiberts om precies te willen achterhalen met welk licht je welke effecten kunt bereiken - in de berg aan wetenschappelijke literatuur zitten namelijk nogal wat ogenschijnlijk inconsistente resultaten. “Dat komt wellicht doordat het effect van verlichting bepaald wordt door andere variabelen, zoals de moeilijkheid van de taak, het tijdstip van de dag en het jaargetijde”, legt ze uit.
Om inzicht te krijgen in de invloed van dergelijke bijkomende omstandigheden, onderwierp Huiberts groepen proefpersonen - voornamelijk studenten - aan taakjes waarbij hun werkgeheugen in variërende mate op de proef werd gesteld. “We hebben de deelnemers zowel blootgesteld aan reguliere kantoorverlichting als aan fellere verlichting, met een maximum van 1700 lux op het oog.” Dergelijke experimenten deed ze ’s morgens en ’s middags en zowel in het najaar als in het voorjaar. Ze vergeleek niet alleen de objectieve uitkomsten, maar vroeg ook naar de beleving van de deelnemers: hoe voelden ze zich?
Daarnaast keek Huiberts of de prestaties afhingen van de mate waarin het lichaam werd geactiveerd onder invloed van het licht. “Daarvoor hebben we de hartslag, bloeddruk en geleiding van de huid gemeten.” Dat leverde meteen een opvallend resultaat op, zegt ze: “In tegenstelling tot wat in de literatuur wordt beweerd, zagen wij geen verband tussen de zogeheten fysiologische ‘arousal’ en de prestaties.”
Gevoelig voor lichttekort
Ondanks het forse aantal proefpersonen - meer dan zestig; volgens de promovenda extreem veel voor dit soort studies - bleek in Huiberts’ resultaten geen logica te ontdekken in het verband tussen fel licht en betere prestaties op geheugentaken. Wel bleek de blootstelling aan veel licht in de winter een positief effect te hebben op het gevoel van en alertheid en fitheid, terwijl dit in het voorjaar niet het geval was. Ook presteerden ze dan in verhouding beter op een taak die hun alertheid testte.
Verder zag ze dat proefpersonen die het uur voorafgaand aan het onderzoek in een lichte omgeving hadden doorgebracht, zich bij normale kantoorverlichting vervolgens slaperig gingen voelen. “Ze leken door de blootstelling aan veel licht als het ware gevoeliger geworden voor een lichttekort.”
Sociale verplichtingen
Een laatste opvallende uitkomst was dat de proefpersonen die ’s morgens hadden meegedaan aan de tests bij fel licht, rapporteerden dat ze zich later op de dag minder goed voelden en dat ze de nacht daarna slechter hadden geslapen. “Dat was precies het tegenovergestelde van wat je zou verwachten”, zegt Huiberts.
Daar wreekt het zich echter wellicht dat ze vooral studenten heeft getest, zo verklaart ze: “De meeste studenten zijn om negen uur ’s ochtends nog niet echt wakker; door het felle licht op dat tijdstip verschuif je dus hun slaap-waakritme. Op zich geen probleem, maar dan hadden ze die avond wel eerder naar bed moeten gaan. Door sociale verplichtingen zal dat er vaak bij ingeschoten zijn.”
Foto | Bart van Overbeeke
Discussie