Patrick Aebischer. Foto | Alain Herzog

Patrick Aebischer: “Immigratie is de sleutel voor innovatie”

Europa heeft meer elite-universiteiten met Amerikaans elan nodig, vindt Patrick Aebischer. Onder zijn leiding groeide de Zwitserse École Polytechnique Fédérale de Lausanne uit tot een universiteit van wereldformaat. Hij voerde een Angelsaksisch onderzoeksmodel door, wist de beste studenten en onderzoekers van over de hele wereld aan te trekken en sleepte een miljard aan schenkingen binnen. Tijdens de dies van de TU/e, donderdag 20 april, vertelt Aebischer hoe hij dat aanpakte.

Patrick Aebischer (62) is al ruim drie uur wakker als hij om half negen ‘s ochtends de telefoon opneemt voor het interview. Het voormalige bestuurshoofd van de EPFL is gezegend met een slaapbehoefte van slechts vier of vijf uur per nacht. Die benijdenswaardige eigenschap maakte het tijdens zijn voorzitterschap mogelijk om onder meer leiding te blijven geven aan het Neurodegenerative Disease Laboratory. “Dat was heel essentieel”, vertelt de neurowetenschapper, “ik hield zo contact met het echte onderzoekswerk. Soms kwamen postdocs naar me toe om te zeggen: wat heb je nou weer gedaan!?”

Die uitroep moet hij tijdens zijn zeventienjarige bestuursperiode vaker hebben gehoord. Het aantal studenten verdubbelde in die tijd tot ruim 10.000, het aantal postdocs verachtvoudigde tot 825 en het aantal promovendi werd bijna drie keer zo groot (2.077). Vanuit de hele wereld komen getalenteerde studenten en onderzoekers naar Lausanne om hun kansen te beproeven aan de topuniversiteit. Maar aan dat succes gingen de nodige wrijvingen vooraf.

Zelf had Aebischer aanvankelijk weinig trek in de toppositie. Hij was 44, bruiste van energie en was dol op zijn wetenschappelijke werk. Dat hij de positie uiteindelijk toch aanvaardde, kwam door de uitdrukkelijke toezegging dat hij ingrijpende hervormingen mocht doorvoeren. Zo kwam er een nieuw onderzoeksbeleid dat op Amerikaanse leest was geschoeid.

“Het probleem in Europa is dat je grote labs hebt met aan het hoofd hoogleraren die eerder administrateur zijn dan onderzoeker”, legt hij uit. “Ik wilde meer kleinere labs met jongere mensen, meer studenten, meer promovendi en postdocs en een andere organisatie van het onderzoek.”

“Wij zijn de enige Europese universiteit met échte tenure tracks”

Aan de Brown University, waar hij tussen 1984 en 1992 gewerkt had, was hij erg gecharmeerd geraakt van de tenure tracks, de mogelijkheid voor jonge onderzoekers om binnen een vast aantal jaren te bewijzen hoe goed ze zijn. Slagen ze daarin, dan wacht hen een promotie. Zo niet, dan moeten ze vertrekken.

“Wij hebben een prestatiegedreven systeem”, zegt Aebischer. “Het Europese systeem is meer op senioriteit gebaseerd en opgebouwd als een piramide. Het probleem is dat mensen ofwel vertrekken, of je komt nooit meer van ze af. Wij wilden weten wat er gebeurt als je het Amerikaanse systeem invoert in Europa.”

En dus kwamen er tenure tracks. Getalenteerde onderzoekers krijgen in Lausanne de mogelijkheid volledig onafhankelijk onderzoek te doen. Ze hebben dezelfde rechten als een hoogleraar, worden vrijgesteld van administratieve verplichtingen en hoeven nauwelijks les te geven.

Ook de TU/e kent tenure tracks om talentvolle jonge onderzoekers de mogelijkheid te geven te promoveren tot universitair hoofddocent. Deze zijn echter wat minder rigide van opzet dan de ‘presteren of vertrekken’-variant die Aebischer voorstaat. “Meer universiteiten in Europa zeggen dat ze een tenure track hebben, maar wij zijn de enige met een volwaardige tenure track op de Amerikaanse manier”, zegt hij trots. “Je bent dertig, hongerig en ambitieus en je gaat ervoor. Je telt je uren niet en concentreert je op het onderzoek. Na acht jaar krijg je ofwel promotie, of je verlaat de instelling. En je promotie is niet afhankelijk van de vraag of hoogleraar X eindelijk eens met pensioen gaat.”

Ging zo’n hoogleraar wél met pensioen, dan werd het grote lab opgesplitst in verschillende kleinere labs waar jongere hoogleraren de scepter gingen zwaaien. Per hoogleraar kwam door hun groeiende aantal minder staatsgeld beschikbaar, dat moest worden aangevuld met competitieve onderzoeksfinanciering. “Kleinere labs, meer flexibiliteit en continu jong bloed binnenbrengen, dat is het recept voor succes in de VS, waarvan wij in Europa veel kunnen leren”, zegt Aebischer. “We nemen alleen toptalenten aan van wie we denken dat ze zullen slagen. Als je tot de wereldklasse wilt behoren, moet je de lat hoog leggen.”

Er werd geschreven over een ‘clanoorlog’

Onder wetenschappers in Nederland klinkt juist de klacht dat een te grote nadruk op excellentie en competitie ten koste gaat van academische samenwerking en innovatie. Aebischer ziet dat probleem niet zo. “Soms nemen universiteiten drie mensen aan op hetzelfde gebied om te wedijveren binnen dezelfde instelling. Dat doen we niet. We selecteren die mensen heel zorgvuldig, zodat ongeveer zeventig procent promoveert en dertig procent niet. Veel mensen zeiden tegen me: wat gebeurt er met hen die de instelling moeten verlaten, vinden ze wel nieuw werk? Maar wat wij feitelijk zien, is dat deze mensen elders in Europa posities vinden. Dat ze niet promoveren, betekent namelijk niet dat ze niet goed zijn. Verschillende universiteitsvoorzitters zeggen dat ze kijken welke mensen bij ons vertrekken, zodat zij ze kunnen aannemen. Een Europese tenure track maakt het nog beter mogelijk om een Europese markt te zien en niet een nationale markt.”

Binnen de EPFL kon niet iedereen zich onmiddellijk vinden in dergelijke redeneringen. Het blad Dimanche schreef kort na zijn aantreden over een ‘clanoorlog’ die was losgebroken, wat overigens ook te maken had met een herschikking van de faculteiten. Aebischer kijkt er luchtig op terug. “Naarmate je meer jonge mensen aan boord neemt en de mensen staan achter je, kalft die weerstand vanzelf af.”

De lat hoog leggen bij de selectie van onderzoekstalent kan alleen wanneer genoeg talentvolle mensen staan te popelen om naar de universiteit te komen. De EPFL nam daarom een heel pakket aan maatregelen om zichzelf wereldwijd op de kaart te zetten. De universiteit investeerde bijvoorbeeld in projecten die internationale aandacht trokken en het universiteitsterrein veranderde in een omvangrijke ‘city campus’, waar onderzoekers en studenten dag en nacht terecht kunnen.

Bovendien werd de EPFL een pionier op het gebied van Massive Open Online Courses (MOOC’s), cursussen die op afstand via internet zijn te volgen. De MOOC’s vormen een handige educatieve tool, maar vormen bovenal een goedkope manier om naamsbekendheid te creëren, legt Aebischer uit. “Je krijgt contact met studenten ver buiten je instelling. We hebben nu 1,6 miljoen mensen die cursussen van EPFL hebben gevolgd in 160 landen. Tegen erg lage kosten worden mensen ervan bewust dat we bestaan.”

De 61ste verjaardag van de TU/e

Patrick Aebischer is een van de sprekers tijdens de viering van de 61ste verjaardag van de TU/e, op donderdag 20 april vanaf 15.30 uur in de Paterskerk in Eindhoven. Het thema van deze dies is ‘Haalt de universiteit 2040?’.

De sprekers zijn:
-Rector magnificus Bert van der Zwaan van de Universiteit Utrecht
-Patrick Aebischer 
-TU/e-voorzitter Jan Mengelers

Daarnaast geeft associate professor in Physical Chemistry Ilja Voets (TU/e) een inkijkje in het onderzoek binnen haar groep, samen met Emma Giakoumatos en Phil Guo. Ze werken onder andere aan zelf-organisatie in zachte materialen, dit zijn adaptieve materialen die zich aanpassen aan hun omgeving.

De dies vindt plaats in de Paterskerk, Tramstraat 37 te Eindhoven. Iedereen is van harte welkom. Registratie is niet noodzakelijk. Aan de gasten wordt vriendelijk verzocht om 15.15 uur in de kerk aanwezig te zijn. De bijeenkomst is op de dag zelf via een livestream te volgen. Aansluitend vindt een receptie plaats van 17.15 tot 18.30 uur in Hotel Pullman Eindhoven Cocagne, Vestdijk 47, in Eindhoven.

Eredoctoraat voor Lars Arge van Aarhus Universiteit

Elke diesviering wordt een eredoctoraat uitgereikt aan een wetenschapper die zijn/haar sporen verdiend heeft. Dit jaar reikt rector magnificus Frank Baaijens een eredoctoraat uit aan professor Lars Arge van de Aarhus Universiteit, Denemarken.

Arge is een pionier in de theorie van I/O-efficiënte algoritmen, die van cruciaal belang zijn om big data efficiënt te kunnen analyseren. Hij is de oprichter en directeur van het Center for Massive Data Algorithmics (MADALGO), een toonaangevend Deens onderzoeksinstituut, en hij is bestuursvoorzitter van SCALGO, een bedrijf dat de laatste algoritmische technologie levert om geografische terreindata efficiënt te analyseren.

Daarnaast is hij momenteel secretaris-generaal van de Danish Royal Academy of Sciences and Letters. Arge werkte in het verleden al samen met de Eindhovense erepromotor prof. Mark de Berg en dr. Herman Haverkort van de faculteit Wiskunde en Informatica, en dit eredoctoraat zal deze samenwerking verder versterken.

Op 21 april vindt er een symposium plaats voor de eredoctor.

“We zijn heel strikt: gevers krijgen geen controle over onderzoek”

Die naamsbekendheid is eveneens essentieel voor de externe fondsenwerving: het overhalen van particuliere personen en instanties tot het schenken van geld. In de VS is externe fondsenwerving al jaren de normaalste zaak van de wereld, maar in Europa komt het verschijnsel nu pas mondjesmaat op gang. De EPFL wist tijdens de bestuursperiode van Aebischer al een miljard aan zulke schenkingen binnen te slepen. De TU/e, die onlangs een afdeling voor externe fondsenwerving oprichtte, kan over zulke bedragen alleen nog maar dromen.

“Mensen zeiden tegen me dat dit onmogelijk is in Europa”, vertelt Aebischer opgewekt, “maar niemand had het nog echt uitgeprobeerd. Er zijn tegenwoordig erg rijke mensen die bereid zijn om te geven als ze voelen dat een instelling echte ambitie heeft. We hebben nu 45 gesponsorde leerstoelen, maar we zijn wel heel strikt tegen de gevers: je krijgt geen controle over het onderzoek.”

Midden op de campus staat het Rolex Learning Center, vernoemd naar de gulle gever. Twee derde van de giften die de EPFL ontvangt, is echter afkomstig van particulieren die lang niet altijd een zichtbaar naamplaatje wensen. “Het is vaak pure filantropie”, zegt Aebischer. “Het is goed om aan de samenleving terug te geven. We hadden bijvoorbeeld een alumnus die ons drie leerstoelen gaf vanwege het onderwijs dat hij indertijd ontvangen had voor de technologie van zijn bedrijf. Toen hij het gemaakt had, had hij het gevoel dat hij iets terug moest doen voor de instelling.”

Niettemin benadrukt Aebischer dat zulke grote schenkingen niet van de ene dag op de andere binnenrollen. “Ik heb er een derde van mijn tijd aan besteed, want ook het universiteitshoofd moet erbij betrokken raken. Je gaat niet zeggen: hier is een project en ik heb tien miljoen nodig. Je bouwt een relatie op. Ik laat grote donateurs toe bij de strategische adviesraad, ik vertel ze wat we doen, ik organiseer conferenties met sommige van onze beste hoogleraren, zodat ze kunnen zien waar de wereld van technologie en wetenschap naartoe gaat. En je respecteert ze. Die mensen zijn heel succesvol geweest, dus het is goed om naar hun advies te luisteren. We maken ze deel van de familie.”

Het ene vakgebied leent zich meer voor spontane schenkingen dan het andere. De medische wetenschappen maken bijvoorbeeld gemakkelijker geld los dan de fundamentele natuurkunde. “Het is belangrijk om geld alleen te accepteren als het past bij je strategie”, zegt Aebischer hierover. “Het gevaar is dat je sommige onderzoeksgebieden opblaast ten koste van andere. Daarom denk ik dat de universiteit een strategie moet hebben, je moet niet noodzakelijkerwijze alle giften accepteren. En als de gift niet de volle kosten dekt, dan wordt het potentieel gevaarlijk, want dan trekt die het geld van de instelling naar bepaalde velden ten koste van andere. Het is heel belangrijk dat het management daarmee voorzichtig is.”

Overigens ontvangt de universiteit inmiddels ook steeds meer schenkingen voor minder ‘laagdrempelige’ vakgebieden. “Dat is de kracht van het merk”, legt Aebischer uit. “Erg rijke mensen geven graag aan succesvolle instellingen. Het is een beetje een Catch 22, het heeft me tien jaar gekost, laat ik daarover eerlijk zijn.”

“Immigratie is de sleutel voor innovatie”

Zijn voorzitterschap biedt veel successen om op terug te blikken. Toch voelt hij ook spijt, met name om wat er in 2014 gebeurde in Zwitserland. Dat jaar vond op initiatief van de rechtse politieke partij SVP een referendum plaats over een drastische beperking van de immigratie. Aebischer was in die periode juist in Afrika voor een sabbatical. Het Zwitserse volk stemde voor de immigratiebeperking, wat een ramp kan betekenen voor de EPFL (er wordt nog altijd gesteggeld over de uitvoering). “Zwitserland is een erg klein land. Je kunt geen universiteit van wereldklasse bouwen op basis van een paar miljoen mensen. Zeventig procent van onze professors en de helft van onze studenten zijn buitenlanders.”

Achteraf vindt hij dat zijn universiteit feller stelling had moeten nemen tegen het xenofobe voorstel. Net zoals eigenlijk alle universiteiten zich zouden moeten verzetten tegen de anti-immigratiestemming in het westen. “Ik denk dat de universiteiten daar meer betrokken bij moeten zijn. De Britten hebben hetzelfde probleem met de Brexit, die schaadt de Britse universiteiten. In de VS schaadt Trump universiteiten als Stanford en MIT. Wij kunnen alleen maar werken als we de beste mensen kunnen aantrekken. Immigratie is de sleutel voor innovatie.”

Deel dit artikel