Zorgvuldigere selectie en betere facilitering TU/e-promovendi
TU/e-promovendi krijgen in de toekomst waarschijnlijk na negen maanden te horen of ze hun promotietraject mogen voltooien. De Graduate School wil ook zorgvuldiger en eerder gaan selecteren om (late) uitval te voorkomen. Verder zijn er plannen om promovendi geclusterd te werven en moeten ze allemaal toegang hebben tot dezelfde faciliteiten. De plannen, opgesteld binnen de Graduate School, liggen nu nog ter discussie en zullen in het najaar concreter zijn.
De uitval van TU/e-promovendi ligt naar Nederlandse maatstaven met twintig procent laag, zo vertelt Jan Fransoo, dean van de Graduate School. “Maar vergelijk je het met een universiteit als de Danish Technical University, met een uitval van acht procent, dan valt er nog wat te winnen.”
Bovendien blijkt dat TU/e-promovendi relatief laat in het promotietraject afhaken. De stuurgroep die het discussiestuk 'PhD Education in the TU/e Graduate School' opstelde, wil promovendi daarom na negen maanden een go or no-go geven. Een van de voorstellen is om, naast de (co-)promotor, een niet direct betrokkene bij die beoordeling te betrekken.
Bovendien moet het werving- en selectieproces efficiënter, zegt Fransoo. “Nu moeten hoogleraren soms honderd sollicitaties doorploegen, terwijl je gemakkelijk een voorselectie zou kunnen maken op basis van bijvoorbeeld het niveau van het Engels en behaalde diploma’s. Hoogleraren die dat willen, kunnen ondersteuning krijgen bij die voorselectie.”
De stuurgroep wil dat de TU/e naast de reguliere werving per individuele positie ook werving via batch recruitment mogelijk gaat maken. Het idee is dat faculteiten promotieplaatsen bundelen en er enkele momenten in het jaar zijn waarop die vacatures gezamenlijk worden opengesteld. Het is aan de faculteiten om te beslissen of ze dit daadwerkelijk gaan doen.
Verder wil de stuurgroep vastleggen dat alle promovendi toegang tot dezelfde faciliteiten krijgen. Fransoo: “Het moet niet zo zijn dat promovendi die op de loonlijst staan wél naar een bepaald congres kunnen en degenen die er niet op staan (de NOP’ers, red.) niet.”
Angst voor bureaucratie
Volgens Fransoo, die het discussiestuk aan wetenschappers, promovendi, HR-medewerkers, decanen en andere betrokkenen heeft voorgelegd, is het plan ‘in grote lijnen positief ontvangen’. “De richting die we hebben gekozen, is de goede richting. Binnen sommige faculteiten leefde wel de angst voor toenemende bureaucratie vanwege de zorgvuldigere selectie; daar moeten we bij de implementatie nadrukkelijk voor waken. Verder hebben we onder meer bediscussieerd of elke promovendus onderwijs aan een onderzoeksschool moet volgen, maar de verschillen tussen de disciplines zijn daarvoor te groot. Daarom stellen we nu dat ze er recht op hebben, maar dat het niet verplicht is. Een individuele faculteit kan in haar graduate program wel dergelijke eisen stellen.”
Fransoo benadrukt verder dat de stuurgroep niet als streven heeft om een centraal programma op te stellen. “De basis is en blijft de één-op-één relatie tussen promotor en promovendus. En we doen het nu op veel plekken bijzonder goed; we moeten met deze maatregelen het kind niet met het badwater weggooien.”
De stuurgroep is nu bezig met het definitieve voorstel. De verwachtingen is dat de plannen in het najaar in de universiteitsraad worden besproken. De implementatie zal ook rond die periode starten, waarbij sommige voorstellen vrij snel kunnen worden ingevoerd en andere wat langer zullen duren.
Discussie