De vuistbijl voorbij
De mens liet lange tijd nauwelijks sporen van cultuur na, tot er in de Late Steentijd plotseling allerhande gereedschappen en kunstvoorwerpen opdoken. Volgens een populaire hypothese is een bevolkingstoename de oorzaak van deze culturele revolutie. Techniekfilosoof Krist Vaesen stelt samen met drie archeologen - onder wie de Leidse Spinoza-laureaat Wil Roebroeks - dat die verklaring niet kan kloppen. Zijn betoog werd onlangs gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS).
Volgens de huidige inzichten bestaat de anatomisch moderne mens, Homo sapiens, zo’n 200.000 jaar. Afgaand op archeologische bewijzen lijken we ons in cultureel opzicht echter lange tijd nauwelijks te hebben onderscheiden van onze vermoedelijke voorouder Homo erectus en naaste verwanten als de Neanderthalers. Pas in de Late Steentijd, rond 40.000 jaar geleden, verschijnen meer geavanceerde werktuigen dan de miljoenen jaren oude vuistbijl - en ook juwelen, grotschilderingen en andere kunstzinnige uitingen zoals muziekinstrumenten.
Hoe kan het dat het zo lang heeft geduurd? Wat is de drijvende kracht geweest achter die plotselinge sprong voorwaarts? En hoe kan het dat door de tijd heen complexe technieken ook weer verloren zijn gegaan?
Het zijn vragen die antropologen en archeologen al decennia bezighouden, vertelt techniekfilosoof Krist Vaesen. De Vlaming is als universitair docent verbonden aan de groep Philosophy & Ethics van TU/e-faculteit IE&IS, waar hij onderzoekt in hoeverre methodes uit de evolutionaire biologie toepasbaar zijn op culturele ontwikkeling. “Er zijn ruwweg twee hypotheses over het ontstaan van een complexe cultuur. De eerste stelt dat er door een genetische mutatie iets is veranderd in ons brein, waardoor we slimmer werden. Dat lijkt onwaarschijnlijk, aangezien die verandering dan onafhankelijk in meerdere populaties moet zijn opgetreden. Een meer geaccepteerde verklaring is dat cultuur samenhangt met de omvang van de bevolking.”
Cultuur moet van generatie op generatie worden doorgegeven - zeker in een ongeletterde wereld. Aan de basis van de ‘demografische hypothese’ ligt dan ook de gedachte dat culturele uitingen alleen overleven als er in de nieuwe generatie voldoende talentvolle individuen zijn die bepaalde vaardigheden, zoals het maken van gereedschap, minstens zo goed kunnen leren uitvoeren als de voorgaande generatie. “Hoe meer mensen, hoe groter de kans op een Einstein”, illustreert Vaesen die gedachtegang. Dat lijkt een open deur, gezien door onze Westerse ogen. Maar daar zit hem volgens de Belg nu juist de crux. “Die redenering gaat alleen op als kennis en vaardigheden zich effectief door de populatie verspreiden. In onze moderne samenleving is dat het geval, maar het is zeer de vraag of dit ook voor de jagers-verzamelaars uit de Steentijd gold.”
De stelling dat culturele complexiteit toeneemt met de grootte van de bevolking wordt door diverse wetenschappers ondersteund met wiskundige modellen, waarin grootheden als de moeilijkheidsgraad van een bepaalde vaardigheid, de effectiviteit waarmee deze aan de volgende generatie wordt overgedragen, en de populatiegrootte worden meegenomen. De conclusies van dergelijke modellen staan of vallen uiteraard met de geldigheid van de aannames. En daar is nog wel iets op aan te merken, volgens Vaesen.
Innovatie werd waarschijnlijk niet gewaardeerd in de Steentijd
“Als je kijkt naar de nog bestaande jagers-verzamelaars, wier samenleving het meest lijkt op die van mensen uit de Late Steentijd, dan zie je dat kennis vooral van ouder op kind wordt overgedragen. Het ligt zeker niet voor de hand dat een kind in de leer zou gaan bij een meester uit een naburige gemeenschap. Ook zie je dat het allerminst wordt gewaardeerd als iemand probeert uit te blinken en iets nieuws bedenkt. Je moet je juist conformeren aan de groep en vasthouden aan de dingen die de traditie heeft overgeleverd.”
Vaesen nam een aantal veelgeciteerde modellen en bewees dat het verband tussen culturele complexiteit en populatiegrootte als sneeuw voor zon verdwijnt wanneer je de gebruikte aannames vervangt door andere, volgens hem plausibelere veronderstellingen. Hij kreeg hierbij steun van drie archeologen met wie hij het PNAS-artikel uiteindelijk samen indiende: de Canadees Mark Collard, de Australiër Richard Cosgrove, en de Nederlander Wil Roebroeks - als ontvanger van de Spinozapremie wellicht de meest vooraanstaande archeoloog van ons land. Met de Leidse onderzoeksgroep van Roebroeks werkt Vaesen nauw samen in het kader van zijn Vidi-project, waarin de wetenschapsfilosoof de theorie van culturele evolutie kritisch onderzoekt.
Door aanhangers van de demografische hypothese wordt vaak het voorbeeld van Tasmanië aangehaald, vertelt Vaesen. “De Aboriginals daar zouden minder complexe gereedschappen en cultuur hebben dan die van het vasteland van Australië, terwijl ze voor het verdwijnen van de landbrug tussen Tasmanië en Australië één gemeenschap vormden. Blijkbaar was de populatie op Tasmanië te klein om een complexe cultuur te onderhouden, is de redenering.” Dat beeld is echter al tientallen jaren achterhaald, zegt hij. “Mijn Australische co-auteur is - in tegenstelling tot de opstellers van de bewuste modellen - een expert op dit gebied, en die verzekert me dat er geen enkel bewijs is dat er verlies van cultuur heeft plaatsgevonden.”
Bovendien is bij overgebleven jagende en verzamelende Native Americans niet te zien dat grotere populaties beschikken over geavanceerdere technologie, zo blijkt uit onderzoek van Vaesens Canadese mede-auteur Mark Collard. Tot slot lijkt het volgens Vaesen allerminst duidelijk dat de bevolkingsgroei in de Late Steentijd samenvalt met het opbloeien van cultuur: “Er is zelfs geen bewijs dat de bevolking in de specifieke periode daadwerkelijk toenam."
We tasten wederom in het duister over de oorsprong van onze cultuur
En dus zijn we weer terug bij af. Want het PNAS-artikel suggereert geen alternatieve theorie voor de demografische hypothese. Als de auteurs gelijk hebben, tasten we wederom in het duister over de oorsprong van onze cultuur - over niets minder dan datgene wat ons onderscheidt van dieren, dus. “Als filosoof kan ik daarmee leven”, zegt Vaesen. “Maar zo’n negatief resultaat krijg je bij tijdschriften meestal moeilijk verkocht. Dat PNAS dit nu publiceert zegt veel over hoe prangend deze vraag is. Ik was ook verrast door de positieve reacties op congressen waar we dit verhaal al uit de doeken hebben gedaan. Veel archeologen kwamen naar ons toe met vragen; dat kende ik niet uit de filosofie."


Discussie