- 02/06/2015
Deze hogescholen en universiteiten moeten aantonen dat ze zelf de vinger aan de pols van hun onderwijs houden. Ze krijgen dan jarenlang geen keurmeesters meer op bezoek. In 2017 mag de eerste groep (drie universiteiten, drie hogescholen) aan dit experiment beginnen. Een jaar later volgen opnieuw zes instellingen.
Hierover heeft minister Bussemaker de Tweede Kamer dinsdagochtend een brief gestuurd. Ze breekt met eerder beleid, schrijft ze met nadruk. Ze wil onderwijsinstellingen meer vertrouwen geven en de cultuur van angst doorbreken.
Als haar plannen doorgaan, is er inderdaad sprake van een omslag in de manier waarop het hoger onderwijs in Nederland wordt gekeurd. In het huidige systeem worden afzonderlijke opleidingen elke zes jaar onder de loep genomen door externe deskundigen. Alleen goedgekeurde opleidingen mogen bachelor- en masterdiploma’s verstrekken.
De twaalf universiteiten en hogescholen die deze nieuwe instellingsaccreditatie willen verwerven, mogen een aanloop van één jaar nemen: ze hoeven dan geen tijd te besteden aan gewone onderwijskeuringen.
De minister wil ook niet halverwege de rit kijken of alles goed gaat, zoals een speciale ‘stuurgroep’ haar had aangeraden. In die stuurgroep zitten vertegenwoordigers van universiteiten, hogescholen, studenten, de Onderwijsinspectie, accreditatieorganisatie NVAO en het ministerie van OCW. Die vonden eigenlijk dat de NVAO na drie jaar even poolshoogte moest nemen.
Maar dit advies strookt volgens Bussemaker niet met het nieuwe uitgangspunt van vertrouwen. Ze wil ervoor zorgen dat docenten minder tijd verliezen aan verantwoording van hun werkzaamheden en meer tijd overhouden voor het onderwijs zelf.
Daarom wordt ook de gewone accreditatie opgefrist. Bussemaker wil het papierwerk terugdringen en de hoeveelheid informatie halveren die opleidingen moeten aanleveren om het zesjaarlijkse stempel van goedkeuring te verkrijgen. Het moet duidelijker worden welke informatie de beoordelaars wel en niet kunnen ontvangen. Dit moet niet tot een afvinklijstje leiden, maar tot een “gedeeld begrip over wat nu eigenlijk beoordeeld wordt en waarom”.
Volgens de minister hebben “incidenten” in het verleden tot “een stapeling van maatregelen en bestuurlijke arrangementen” geleid. De cultuur van wantrouwen zou moeten omslaan in een cultuur van onderwijsverbetering, meent ze: “Er wordt wel eens gezegd: geef lucht om het vuur te laten branden”.
De minister ziet met lede ogen aan dat angstige opleidingen het zekere voor het onzekere nemen en alles vastleggen. Ze noemt een opleiding die zestig ordners voor één accreditatiedossier in de kast heeft staan en een andere opleiding met een onderwijs- en examenreglement (OER) van maar liefst elfhonderd pagina’s. Maar het is ook wel begrijpelijk dat opleidingen onzeker zijn: panels van deskundigen vragen soms te veel documenten op als ze het onderwijs beoordelen.
Het zou ook helpen als kwaliteitsbewakers niet allemaal hetzelfde document opvragen. Hogescholen en universiteiten verstrekken momenteel informatie aan maar liefst vier instanties: accreditatieorganisatie NVAO, de Onderwijsinspectie, de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (voor nieuwe opleidingen) en de Review Commissie Hoger Onderwijs (voor de prestatieafspraken). Die vier moeten “zodanig gaan samenwerken als ware er sprake van één organisatie”, vindt Bussemaker.
Uiteindelijk moeten haar ingrepen ertoe leiden dat de accreditatie gaat draaien om de verbetering van het onderwijs. Daarvoor moet eerst de angst voor afkeuring verdwijnen. In het huidige stelsel zouden docenten en bestuurders bang zijn om het achterste van hun tong te laten zien, terwijl de frisse blik van buitenstaanders heel leerzaam kan zijn.
Daarom wil Bussemaker ‘verantwoording’ scheiden van ‘aanbevelingen’. Als de externe deskundigen een opleiding goede raad willen geven, hoeven ze hun adviezen alleen nog maar met de onderwijsinstelling zelf te delen. De NVAO blijft er straks buiten. Die krijgt alleen nog te horen of de opleiding op alle relevante criteria voldoende scoort, en waarom.
Verder neemt Bussemaker ook een symbolische maatregel. Opleidingen verliezen nu na zes jaar hun accreditatie, tenzij ze opnieuw geaccrediteerd worden. In de toekomst behouden alle opleidingen hun accreditatie, tenzij er na zes jaar redenen zijn om die accreditatie in te trekken. Het komt op hetzelfde neer, maar klinkt vriendelijker. Om die reden gaat een ‘herstelperiode’ van twee jaar voor afgekeurde opleidingen een nieuwe naam krijgen: ‘accreditatie onder voorwaarden’.
Experiment: hele instelling goedkeuren
Vanaf 2017 kunnen enkele onderwijsinstellingen in hun geheel goedgekeurd worden. Ze hoeven dan hun afzonderlijke opleidingen niet meer aan de kritische blik van buitenstaanders te onderwerpen.
Halvering van papierwerk
Bussemaker wil de hoeveelheid informatie halveren die opleidingen aanleveren tijdens de accreditatie. Onderwijsinstellingen moeten ook de hand in eigen boezem steken: zestig ordners voor één accreditatie is nergens voor nodig.
Dubbel werk te lijf
De vier kwaliteitsbewakers in het hoger onderwijs moeten “zodanig gaan samenwerken als ware er sprake van één organisatie”.
NVAO krijgt aanbevelingen niet meer
Deskundigen hoeven hun aanbevelingen alleen nog maar met de opleiding zelf te delen. De NVAO heeft er straks niets meer mee te maken en hoeft alleen te weten of de opleiding goed genoeg is.
Symbolisch: accreditatie voor altijd
In principe behouden alle opleidingen voor altijd hun accreditatie, tenzij er na zes jaar redenen zijn om die accreditatie in te trekken. Dat is nieuw: in het huidige systeem verliest de opleiding haar accreditatie, tenzij ze nog steeds goed genoeg is.
Welke informatie?
Het moet duidelijk worden welke informatie en documenten de externe deskundigen tijdens een accreditatie mogen krijgen en welke niet. Dat scheelt nodeloze documentatie.
Ook collega’s mogen keuren
Straks mogen ook docenten van de eigen instelling in het NVAO-panel van externe deskundigen plaatsnemen, zolang ze maar niet aan de faculteit werken die ze moeten keuren. De voorzitter en het studentlid komen nog altijd van buiten de instelling en de echt externe deskundigen moeten in de meerderheid zijn.
Discussie