- Onderzoek
- 03/06/2015
Alleen medezeggenschap kan promotie-student nog tegenhouden
Oppositiepartijen deden gisteren een uiterste poging om de komst van promotiestudenten te voorkomen, maar slaagden daar niet in. Alleen de medezeggenschapsraden kunnen misschien nog roet in het eten gooien. De TU/e doet overigens niet mee aan het experiment met de promotie-student.
Binnenkort mogen universiteiten promovendi aanstellen die geen salaris krijgen, maar een studiebeurs. Deze promovendi zijn geen werknemers, maar studenten. Dat maakt hen veel goedkoper. Het gaat om een experiment dat acht jaar loopt en waaraan maximaal tweeduizend promovendi tegelijk mee mogen doen.
Het was gisteren in de Tweede Kamer al snel duidelijk dat zowel onderwijsminister Jet Bussemaker als de regeringspartijen niet op andere gedachten zouden komen door de discussie met de oppositie. Tegenstanders van het experiment met de promotie-student zagen nog maar één kans: de medezeggenschap.
Want hoeveel krijgt die nu te zeggen? D66, GroenLinks en SP willen dat de medezeggenschapsraden hun universiteiten kunnen weerhouden van deelname aan het experiment. Geef de raden instemmingsrecht, verzoeken zij de minister.
Maar Bussemaker vindt dat de raden al genoeg te vertellen hebben. Ze krijgen immers wel instemmingsrecht op de vorm van het experiment. Ze noemde gisteren onder meer de voorwaarden voor toelating, de wijze van toetsing, de beëindiging van het promotie-onderwijs en de hoogte van de promotiebeurs.
Wat gebeurt er dan als de medezeggenschapsraad het gewoon helemaal niet wil? Als de medezeggenschap goede argumenten aanvoert, weegt Bussemaker die naar eigen zeggen mee, “want zo'n experiment werkt alleen als het op enig draagvlak binnen de organisatie kan rekenen”. Maar dan moet de raad wel tekst en uitleg geven. “Een uitspraak als ‘wij vinden het geen leuk idee; wij zijn van de SP en wij zijn het er niet mee eens’ is niet voldoende.”
Bussemaker beslist uiteindelijk welke universiteiten mogen deelnemen aan het experiment. Volgens haar hebben zes universiteiten daar belangstelling voor. Daartoe behoren in elk geval de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit Leiden, de Universiteit Twente en de Universiteit van Tilburg. Verder heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam interesse. Andere universiteiten willen niet meedoen. Dat zijn, behalve de TU/e, de universiteiten van Delft, Maastricht, Utrecht, Nijmegen, Wageningen en de twee universiteiten in Amsterdam.
Het is opvallend dat het experiment doorgang vindt, want bij de meeste partijen in de Tweede Kamer roept het idee weerstand op. Alleen de VVD is hartstochtelijk voorstander. Van de liberalen had het kabinet niet eens hoeven experimenteren, omdat in het buitenland al genoeg ervaring is opgedaan met promotiestudenten. Daar zijn ze heel gewoon. “Wij scharen ons naast een land als Bosnië-Herzegovina”, zei Kamerlid Pieter Duisenberg, “terwijl 32 landen in Europa dit systeem van promotiestudenten allang hebben”.
“Het gaat er blijkbaar om dat wij in lijstjes van landen komen waar men ook promotiestudenten heeft”, interrumpeerde D66-lid Paul van Meenen. “Maar zou het er niet om moeten gaan dat wij in lijstjes van landen komen waar het beste onderzoek wordt gedaan?” Op die lijstjes staat Nederland juist hoog.
Maar daar ging het Duisenberg niet om. De kwaliteit van de wetenschap zou helemaal niet worden aangetast. Nederland heeft goede wetenschappers, maar naar verhouding weinig gepromoveerden. Daar wil hij iets aan doen. “Voor een kenniseconomie heb je overal hoogwaardige kennis nodig, niet alleen maar in universiteiten. Gepromoveerden moeten ook aan de slag gaan in de samenleving en in het bedrijfsleven.”
Dat was minister Bussemaker met hem eens. Het Nederlandse promotiestelsel heeft “blinde vlekken”, meent ze. “Wij leiden promovendi tegenwoordig vooral op voor een wetenschappelijke carrière, terwijl het gros niet in de wetenschap gaat werken. Promotieonderwijs kan die verbinding met de samenleving leggen.”
Discussie