Eindhovense promovendi snelst klaar
Promovendi van de TU/e doen het kortst over hun promotieonderzoek. Dat blijkt uit cijfers van de VSNU. De gemiddelde Eindhovense promovendus rondt zijn promotie in 54 maanden af, terwijl daar 48 maanden (vier jaar) voor staat. Na vijf jaar is ruim zeventig procent klaar - ook daarmee is de TU/e koploper binnen Nederland. Naar schatting haalt landelijk één op de drie promovendi de eindstreep überhaupt niet.
Van de andere technische universiteiten volgt Twente in het kielzog van de TU/e als het gaat om gemiddelde promotieduur (55 maanden), maar doet men er in Delft beduidend langer over om zich tot doctor te kronen (62 maanden). Ook wat betreft het aantal doctoren na vijf jaar blijft de concurrentie ver achter: in Twente heeft dan 55 procent zijn bul, in Delft slechts 43 procent. In het algemeen wordt in de techniek en economie sneller gepromoveerd dan in de overige wetenschapsgebieden.
De koppositie van de TU/e komt bovendrijven in een recente inventarisatie van het Hoger Onderwijs Persbureau. Aanleiding was het plan van de overheid om te experimenteren met goedkope promotiestudenten, die een studiebeurs krijgen in plaats van een salaris. Zelfs als die netto net zoveel krijgen als de huidige promovendi in loondienst, kost deze constructie de universiteiten veel minder omdat de promotiestudenten geen pensioen opbouwen en er geen sociale premies hoeven worden afgedragen.
Daardoor komt geld vrij om meer promotietrajecten te financieren, is de achterliggende gedachte. In dit verband werd door minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) met instemming gewezen op de samenwerking tussen de TU/e en Philips: het bedrijf sponsort zeventig promotieplaatsen. De TU/e heeft overigens geen plannen om met promotiestudenten te gaan werken.
De landelijke rendementscijfers voor promovendi, waaruit blijkt dat ongeveer een derde de eindstreep niet haalt en het merendeel van de rest veel langer over hun onderzoek doet dan de geplande vier jaar, roepen echter de vraag op of investeren in betere begeleiding van de promovendi niet logischer is dan het instellen van promotiebeurzen. De cijfers tonen namelijk grote verschillen tussen universiteiten. Aan de TU/e en in Utrecht promoveert bijvoorbeeld respectievelijk tachtig en vijfenzeventig procent binnen zes jaar, terwijl in Maastricht en aan de Vrije Universiteit minder dan de helft hierin slaagt.
Waar komen die verschillen vandaan? Promovendus Sophie van Uijen heeft wel een vermoeden waarom het in Utrecht redelijk goed gaat. Zij promoveert in de klinische psychologie en is voorzitter van het lokale promovendi-overleg Prout. “Als promovendi stoppen, ligt dat vaak aan de samenwerking met de promotor”, zegt ze. “Maar er zijn in Utrecht wel wat vangnetten. Per afdeling is er voor promovendi een mentor, een onpartijdig persoon bij wie je kunt aankloppen als dingen niet goed lopen. Er is ook een universitaire vertrouwenspersoon. Misschien helpt dat.”
Maar goed onderzoek naar de verschillen tussen universiteiten is er nooit gedaan, zegt Barend van der Meulen, hoofd van de afdeling Science System Assessment van het Rathenau Instituut. Hij kan alleen in het algemeen iets zeggen over de kansen van promovendi. “Drie factoren zijn belangrijk. Allereerst de begeleiding: kun je goed opschieten met je hoogleraar en heeft die genoeg tijd? Uit een enquête van vorig jaar blijkt dat die begeleiding is verbeterd: nog maar tien procent geeft er een onvoldoende voor. Ten tweede de structuur van het werk: moet de promovendus from scratch beginnen en zelf een onderzoeksvoorstel bedenken, of kan hij een vliegende start maken? En tenslotte blijkt contact met andere promovendi en wetenschappers belangrijk om het vol te houden.”
Discussie