- Onderzoek
- 10/05/2013
Hoe haalbaar is een alomvattend energieakkoord voor Nederland?
De SER (Sociaal Economische Raad) wil voor Nederland een energieakkoord voor duurzame groei tot stand brengen met daarin bindende afspraken over energiebesparing, schone energietechnologieën en klimaatbeleid. Marcel Galjee en Hans Schoolderman, twee consultants van PwC, deden er onderzoek naar en schreven in het Financieele Dagblad dat een Energiewende zoals in Duitsland, waar men op termijn van kernenergie af wil, in Nederland niet haalbaar is. Welke kant moet het dan op?
“De Europese Unie heeft de ambitie geformuleerd dat in 2020 in Nederland 14 procent van het energieverbruik gehaald wordt uit duurzame energiebronnen. Het nieuwe kabinet heeft dat nog eens opgehoogd tot 16 procent. Voor de opwekking van elektriciteit betekent dat dat 42 procent van het totaal duurzaam van aard moet zijn. Nu is dat 10 procent”, zegt hoogleraar Wil Kling, die sinds vijf jaar fulltime hoogleraar is bij Electrical Engineering en daarvoor tien jaar werkte bij TenneT, de nationale netbeheerder. “Om die ambitie waar te maken, zullen er de komende jaren flinke investeringen moeten plaatsvinden, want het aandeel duurzame energie ligt momenteel in Nederland op 4,5 procent. Om ervoor te zorgen dat het elektriciteitsysteem die 16 procent bereikt en ook nog stabiel en betrouwbaar blijft, schat Energie-Nederland, de belangenbehartiger van de energiebedrijven, dat er investeringen nodig zijn van zo’n 38 miljard euro.”
Dat is een enorm bedrag, zeker in economisch slechte tijden. “Als wetenschapper kijk ik in eerste instantie niet zozeer naar de economische omstandigheden, maar naar de vraag of het technisch wel mogelijk is om het systeem zo in te richten met de specifieke eigenschappen van de duurzame bronnen. De hoge investeringen worden met name veroorzaakt door het grillige karakter van zon en wind, waardoor veel voorzieningen voor back-up nodig zijn en netwerken die verbruikspieken kunnen opvangen. Daar doen we hier veel onderzoek naar: kan het niet efficiënter, met smart grids, meer sturing en controls, met meer prijsprikkels, et cetera.”
“Netwerkstabiliteit en leveringszekerheid zijn hierbij belangrijke aspecten, iets waar netbeheerders en energieproducenten en -leveranciers met elkaar over debatteren. Ook als het niet waait, wat het de helft van de tijd niet doet, of als de zon niet schijnt wil de netbeheerder dat er back-up is. Waait het hard en schijnt de zon volop, dan moeten conventionele centrales kunnen terugregelen. Op dit moment is er in Nederland sprake van grote overcapaciteit, maar de netbeheerder ziet niet graag dat energieproducenten gas- of kolencentrales gaan sluiten. Dat kan ten koste gaan van leveringszekerheid en stabiliteit. De producenten op hun beurt vinden dat de overheid hen dan een vergoeding moet geven om die centrales open te houden. Dat financiële steekspel speelt zich nu al enige jaren af tussen de bedrijven en de overheid. Het is overigens een wereldwijde discussie.”
Waar Kling enthousiast over is, zijn de zogeheten energiecoöperaties. “Dit zijn groepen particulieren en bedrijven die zelf energie willen gaan produceren en die dat onderling willen uitwisselen, of aanbieden aan anderen. Te vergelijken met de centrale antenneverenigingen die je vroeger had. Omdat al die huishoudens echter zelf eigenaar zijn van hun woning wil de overheid het nu nog niet zomaar toestaan. Waarschijnlijk is men bang voor derving van belastinginkomsten. Nu mogen alleen bedrijven op bedrijventerreinen of bijvoorbeeld een instelling als de TU/e het doen. Ik verwacht dat binnen nu en vijf jaar de wetgeving op dit vlak wordt aangepast. Dan is er sprake van een gedistribueerde oplossing met lokale prikkels om vraag en aanbod te sturen, iets waar men bijvoorbeeld in Duitsland veel makkelijker mee omgaat. Maar ook dan blijft een betrouwbaar transport- en distributienetwerk noodzakelijk.”
Discussie