- Student
- 08/04/2013
Om haar mening te staven, heeft minister Jet Bussemaker de uitkomsten van drie onderzoeken naar de Tweede Kamer gestuurd. Er komt na de zomer nog een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau achteraan, maar het is onwaarschijnlijk dat de minister dan alsnog van standpunt verandert.
Wetenschappers van het Twente onderzoeksinstituut CHEPS vergelijken Bussemakers plannen voor de studiefinanciering met buitenlandse voorbeelden. Statistici van het CBS kijken naar het verband tussen rijkdom en deelname aan het hoger onderwijs. Tenslotte peilde Intomart GfK wat Nederlanders momenteel van de plannen weten.
Bussemaker gebruikt de vergelijking met het buitenland vooral om te benadrukken dat de plannen heel normaal zijn. Overal wordt studeren duurder. “Het kabinetsvoorstel past in het internationale debat over ‘cost-sharing’ waarin de vraag naar een evenwichtige verdeling van kosten en baten centraal staat.”
Jongeren blijken toch wel te gaan studeren, ook als ze een aversie tegen leningen hebben. Stijgende studiekosten bleken in andere landen geen probleem, betoogt Bussemaker. Er komt altijd een ‘boeggolf’ van jongeren die voor de nieuwe tarieven uit aan hun opleiding wilden beginnen en daarna een kortstondige terugval van het aantal eerstejaars, maar dat trekt allemaal weer bij. Wat nu een grote verandering lijkt, wordt al snel de alledaagse werkelijkheid waar niemand zich meer druk om maakt. Dat is wat CHEPS-onderzoekers al jarenlang beweren.
Een eerder onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek past minder goed in haar straatje. Want daaruit blijkt dat de rijkdom van gezinnen rechtstreeks te maken heeft met de kans dat jongeren gaan studeren. Rijke havisten en vwo’ers gaan vaker naar het hoger onderwijs dan arme.
Maar zo moet je dat niet zien, vindt ze. Het CBS heeft immers geen verklaring voor het verband tussen rijkdom en de toegang tot hoger onderwijs. Niet alleen geld, maar ook ‘cultureel kapitaal’ speelt volgens haar mee. Ontwikkelde ouders stimuleren hun kind vaker om naar het hoger onderwijs te gaan en zijn ook vaker rijk.
Mochten armere jongeren toch opzien tegen de kosten van een studie, dan kunnen ze altijd nog de aanvullende beurs aanvragen. Verder benadrukt de minister de gunstige terugbetaalvoorwaarden voor studieleningen.
Ze laat zich evenmin afschrikken door de uitkomst van de enquête, waarin 21 procent van de mbo’ers, zes procent van de havisten en één procent van de vwo’ers zegt af te zien van een opleiding als de basisbeurs verdwijnt. Kwestie van voorlichting, stelt ze. “Ik zie de resultaten dan ook als aansporing om zo snel als mogelijk is helderheid te bieden aan de leerlingen en hun ouders over de vormgeving van het toekomstige studiefinancieringsstelsel.”
Uiteindelijk is het socialer om jongeren zelf voor hun opleiding te laten betalen, meent Bussemaker. “Studeren is naast een investering in de samenleving als geheel ook een investering waarvan student zelf veel profijt zal hebben. Arbeidsmarktvergelijkingen laten zien dat een hoger opgeleide gemiddeld anderhalf tot twee keer zoveel verdient als een afgestudeerde mbo’er.”
Discussie