- Onderzoek
- 19/09/2012
Waar is hier de nooduitgang?
Dat je in het ene gebouw makkelijker je weg vindt dan in het andere, hoeft niet alleen aan de bewegwijzering te liggen. Ook de architectonische structuur van het gebouw -hoe verbinden gangen en deuren de ene ruimte met de andere- speelt met name in stresssituaties een belangrijke rol. De Chinees Qunli Chen promoveert volgende week op dit onderwerp bij de groep Design Systems van de faculteit Bouwkunde.
Je bent nerveus en bijna te laat voor je sollicitatiegesprek. Of erger: het brandalarm loeit en deze keer is het géén vals alarm. Door de rook is de bewegwijzering naar de nooduitgang slecht zichtbaar. Je bent nog niet vaak in dit kantoorgebouw geweest en hebt nog weinig inzicht in de indeling van het gebouw. Terwijl je je een weg baant door gangen en deuren, vertrouw je voornamelijk op je intuïtie: de eerste deur rechts, vervolgens die brede gang aan de overkant van de ruimte en maar hopen dat de architect de kantoorruimtes op een logische wijze aan elkaar heeft geknoopt.
Dat is heel vaak niet het geval, vertelt Qunli Chen. “Architecten streven vaak naar een gebouw met een unieke identiteit en dat gaat regelmatig ten koste van de logica. Ze vergeten dat mensen een bepaalde structuur verwachten: achter een deur zit meestal een doodlopende kantoorruimte, maar een gang leidt in het algemeen ergens heen.”
Als voorbeeld noemt Chen Vertigo, het gebouw waar hij zelf de afgelopen vier jaar heeft gezeten. “Wanneer je uit de lift stapt, zie je links en rechts twee identieke deuren. Er is geen overzichtskaart in zicht en je hebt op voorhand geen idee dat achter de rechterdeur de receptie van de afdeling te vinden is; dat valt slechts af te leiden uit de bordjes die je pas in tweede instantie ziet. Recht voor je kijk je echter wel direct uit op de toiletten in het trappenhuis. Dat vind ik eerlijk gezegd nogal vreemd.”
De consequenties van te laat komen op een sollicitatiegesprek kunnen al ernstig zijn, om van de gevolgen van een brand maar niet te spreken. Enige gefundeerde kennis van wat mensen verwachten van de indeling van een gebouw kan dus geen kwaad, zou je zeggen. Volgens Chen is in het verleden echter vooral onderzoek gedaan naar bewegwijzering: waar hang je bordjes op, hoe groot moeten ze zijn en welke kleur moeten ze hebben? “De architectonische structuur van een gebouw wordt vaak als gegeven beschouwd, terwijl uit onderzoek blijkt dat mensen met haast veel moeite hebben de bordjes te vinden en zich net zozeer laten leiden door architectonische aanwijzingen.”
Reden voor Chen om middels een aantal zorgvuldig opgezette experimenten te testen of het navigatiegedrag van mensen in een (relatief) onbekend gebouw te vangen is in vaste patronen. Kiezen ze bijvoorbeeld vaak de eerste deur rechts, of juist altijd de breedste gang in zicht? “We waren op zoek naar resultaten die onafhankelijk zijn van culturele achtergrond. De reacties op een bepaald kleurgebruik is bijvoorbeeld sterk cultuurafhankelijk. Brievenbussen in Nederland zijn oranje, maar in China zijn ze blauw. En veel Nederlanders zullen een positieve associatie hebben met de kleur oranje. In China is dat niet zo. Daar spelen goud en rood die rol. Daarom heb ik simulaties gemaakt in grijstinten, met alleen verschillen in licht en donker.”
De Bouwkundepromovendus ontwierp een fictief kantoorgebouw met achttien met elkaar verbonden ruimtes. Elke ruimte heeft twee of drie deuren of gangen die naar de volgende ruimte leiden. Proefpersonen moesten als in een soort computerspel door dit kantoorgebouw navigeren. Doel van de experimenten was om bij een gegeven configuratie de kans te kunnen voorspellen dat iemand een bepaalde uitgang kiest. Die kennis zouden architecten vervolgens moeten meenemen in hun ontwerpproces.
De Chinese promovendus varieerde de hoek, afstand en breedte van de verschillende uitgangen uit elke ruimte en het contrast met de achtergrond en analyseerde de effecten hiervan op de keuzes van de proefpersonen. Die kregen onder meer de volgende opdracht mee: je bent op weg naar een sollicitatiegesprek en zoekt de ruimte waar je moet zijn. Je bent al aan de late kant en moet dus snel kiezen welke kant je opgaat.
Dat gevoel van tijdsdruk is belangrijk: hoewel Chen het nut van de brandoefeningen in Nederland niet ontkent, heeft hij daarbij wel een kanttekening. “Ik heb daar vorig jaar ook aan meegedaan, maar iedereen is dan heel ontspannen. Onder druk maken mensen andere keuzes, dus zo’n oefening is niet representatief.”
In een ander experiment mocht elke proefpersoon de opdracht drie keer herhalen. “Dat is vaak genoeg om een gevoel te krijgen voor het gebouw, maar je kunt in drie keer geen ‘mental map’ maken van hoe alle ruimtes met elkaar verbonden zijn. Je moet dus op je intuïtie af blijven gaan.” Toch vonden de proefpersonen de bestemming sneller tijdens de tweede en derde ronde.
“Een ding waarmee je sowieso rekening moet houden, is dat mensen voornamelijk de dingen zien die zich binnen een hoek van veertig graden recht voor hen bevinden.” Uit de experimenten blijkt ook heel duidelijk dat vrouwen een sterkere neiging te hebben om voor de lichte en ruime gangen te kiezen. “Al zijn er ook vrouwen die wat avontuurlijker zijn en kiezen voor de donkere gangen”, zegt Chen lachend.
Een kandidaat die in het leger had gezeten, koos altijd voor de eerste deur die hij zag. Blijkbaar wilde hij zo kort mogelijk in open ruimtes verblijven. Uit de experimenten blijkt dat de uitgang recht voor de proefpersoon in het algemeen het populairst is. En een strategie die ook regelmatig wordt gevolgd is telkens de eerste deur rechts (of juist links) te kiezen: dat is een goede manier om je weg uit een doolhof te vinden.
Hij is nog niet in het nieuwe MetaForum geweest, zegt Chen als hij hoort dat de schrijver dezes daar zijn weg nog niet echt kan vinden. “Maar uit wat je me vertelt, maak ik op dat dit gebouw zwaar leunt op de bewegwijzering. En als de bordjes dan nog niet zijn opgehangen, heb je een probleem. En dan nog: het valt me op dat de bordjes altijd in donkere hoekjes worden opgehangen. Als je daar beroepshalve op let, val je van de ene verbazing in de andere.”
Discussie