TU/e scherpt haar promotiereglement aan
De fraudekwestie met de Tilburgse hoogleraar Diederik Stapel heeft er mede toe bijgedragen dat de TU/e het toezicht op de kwaliteit van haar proefschriften gaat aanscherpen. Beginnende promovendi moeten met ingang van 2013 een tweede begeleider hebben naast de eerste promotor. Ook moet elk lid van de promotiecommissie een schriftelijke beoordeling opstellen. Nu doen alleen de leden van de kleinere kerncommissie dat.
Het College van Bestuur heeft de faculteitsbesturen gisteren op de hoogte gesteld van de aanstaande wijzigingen in het promotiereglement. Naast de verplichte tweede begeleider en de individuele beoordelingen vindt er nog een belangrijke aanpassing plaats: in het vervolg wijst de decaan van de betrokken faculteit ook een lid voor de promotiecommissie aan. Die persoon is altijd een voltijds hoogleraar of universitair hoofddocent van de TU/e en hij of zij heeft een onafhankelijke positie. Deze laatste maatregel is specifiek voor de TU/e. Het verhogen van het minimum aantal promotoren naar twee betreft het invoeren van landelijke aanbevelingen, vanuit de koepelorganisatie VSNU.
De regels gaan gelden voor nieuwe promovendi, die hun onderzoek starten op of vanaf 1 januari 2013. Op promotietrajecten die daarvoor begonnen zijn, hebben de nieuwe regels officieel geen invloed. Maar het CvB hoopt dat faculteiten bij al lopende promoties ook al in de geest van het nieuwe reglement gaan handelen.
Volgens Ben Donders, beleidsmedewerker voor het CvB, zit de TU/e met deze aanscherping van de maatregelen in de voorhoede voor wat betreft het borgen van de wetenschappelijke integriteit. Donders: “Maar dat zaten we voorheen ook al. Op dit moment moeten alle kerncommissieleden ook al schriftelijk gemotiveerd hun beoordeling geven.”
De promotiecommissie bestaat uit de kerncommissie -meestal vijf personen- plus drie extra leden. Die extra leden moeten in de toekomst ook een schriftelijke beoordeling opstellen. In feite komt daarmee de kerncommissie als zodanig te vervallen. Volgens Donders moeten alle beoordelingen gedegen onderbouwd zijn. Naar de beoordelingen zal scherp worden gekeken, aldus Donders. “Bij een negatief oordeel volgt er een zeer serieus gesprek in het College van Promoties met de decaan van de betreffende faculteit. Ook als slechts één lid een negatief oordeel geeft.”
Voor commissieleden van buiten de TU/e wordt de maatstaf bij de beoordeling van een proefschrift de vraag of die ook aan hun eigen universiteit verdedigbaar zou zijn. De oordelen worden in het vervolg zichtbaar gemaakt op het formulier waarmee de goedkeuring van het proefschrift wordt geformaliseerd.
Er was binnen de TU/e overigens geen concrete aanleiding om het toezicht te verscherpen, benadrukt Donders. “Maar gezien de recente landelijke discussie over wetenschappelijke integriteit was een aanscherping op zijn plaats.”
Discussie