- 10/10/2012
Wie schrikt, staat opeens stijf van de adrenaline. De hartslag gaat omhoog, de ademhaling versnelt, de mond wordt droog en de spieren spannen zich. Het lichaam is klaar om te vechten of te vluchten. Maar hoe kan dat?
Daar deed Robert J. Lefkowitz sinds de jaren zestig onderzoek naar. Brian K. Kobilka versterkte zijn onderzoeksgroep vanaf de jaren tachtig. Het was duidelijk dat adrenaline de lichaamscellen niet binnendrong, maar hoe snapten de cellen dan dat ze moesten reageren?
Er zijn eiwitten die als een soort antennes waarnemen wat er om de cel heen gebeurt. Die nemen de adrenaline waar. De twee onderzoekers ontrafelden op moleculair niveau de werking van deze ‘receptoren’.
Hun onderzoek heeft gevolgen voor de ontwikkeling van geneesmiddelen. Veel medicijnen mikken op de receptoren van cellen om ziekten te bestrijden. Sinds dat proces in kaart is gebracht, worden deze medicijnen preciezer en nemen bijwerkingen af.
In 1901 ging de allereerste Nobelprijs voor de scheikunde naar een Nederlander: Jacobus Henricus van ’t Hoff. Die had onderzoek gedaan naar osmose. Hij liet zien dat de thermodynamica van gassen ook bruikbaar was voor scheikundige oplossingen in vloeistoffen.
De tweede Nederlandse scheikundige die de Nobelprijs kreeg, was Peter Debye in 1936. Hij had onderzoek gedaan naar elektrische lading binnen een molecuul en het breken van röntgenstralen in gassen. In 1995 tenslotte werd Paul Crutzen samen met twee Amerikaanse collega’s onderscheiden voor zijn onderzoek naar het gat in de ozonlaag.
Discussie