“Hopelijk kunnen we met het BC 2.0 weer 10 jaar vooruit”
Opleidingsdirecteuren vrezen voor een tekort aan geschikte onderwijsruimtes
Niemand van de opleidingsdirecteuren die hieronder aan het woord komen, ziet de herontwikkeling van het oude Bachelor College als een onzinnige exercitie. Ze zien er allen de noodzaak van in, of zoals één van hen het omschrijft: “Het is een verplichting om nieuwe didactische concepten en veranderingen in wat de maatschappij en industrie van onze studenten vraagt, te verwerken in ons onderwijs. Maar geef docenten wel de ruimte om erover te kunnen nadenken.” In dit tweede en laatste deel vertellen opleidingsdirecteuren over het P&PD-programma, over de keuzeruimte die behouden blijft in het curriculum en over mogelijke problemen qua onderwijsruimtes.
In dit tweede deel over de herontwikkeling van het Bachelor College vertellen zes opleidingsdirecteuren over hoe binnen hun opleiding het Personal & Professional Development-programma een plek heeft gekregen. Aan dit onderdeel wordt overigens nog gewerkt vertelde dean Ines Lopez Arteaga in maart van dit jaar aan Cursor. Volgens haar moeten studenten hiermee worden opgeleid tot “self-directed learners", en gaan ze straks zelf bepalen aan welke competenties ze behoefte hebben. Lopez Arteaga: “Uiteindelijk moet het ertoe leiden dat ze gaan bouwen aan hun eigen portfolio, waarin staat welke competenties ze hebben verworven en wat ze daar precies voor hebben gedaan.”
Bij een thematische invulling van de keuzeruimte voor studenten, die een omvang van 45 ECTS blijft houden, ligt voor veel opleidingsdirecteuren een connectie met de vier onderzoeksinstituten van de TU/e voor de hand. Vrees voor een tekort aan voldoende geschikte onderwijsruimtes hebben ze allemaal, de een wat meer dan de ander. En dat de universiteit met dit nieuwe onderwijsmodel voor de bacheloropleidingen weer een tijd vooruit moet kunnen, daar zijn ze wel van overtuigd, maar ze verschillen enigszins van mening over de vraag hoelang.
Hans Kuerten (Mechanical Engineering/ME), Mark van den Brand (Mathematics & Computer Science/M&CS), Henk Swagten (Applied Physics & Science Education/AP&SE), Jacob Voorthuis (Built Environment/BE), John van der Schaaf (Chemical Engineering & Chemistry/CE&C) en René van Donkelaar (Biomedical Engineering/BME) werkten mee aan dit achtergrondverhaal.
Het Personal & Professional Development-programma (P&PD) is nog in ontwikkeling. Maar wat is daar straks al van terug te vinden binnen uw opleiding?
Kuerten/ME: “We gaan door met de onderdelen van de personal en professional skills die we al hadden. Die zijn alle gekoppeld aan projecten. We hadden bijvoorbeeld al een onderdeel alumni-coaching in het tweede jaar dat bijdraagt tot de oriëntatie op de arbeidsmarkt. In de komende jaren zullen een aantal nieuwe onderdelen ingevoerd worden. Een daarvan, omgaan met onzekerheid, sluit goed aan bij een aantal van onze CBL-projecten en zal daarom nu al aanwezig zijn.”
Van den Brand/M&CS:“We werken momenteel hard aan het introduceren van P&PD-element in de diverse vakken. Deze ontwerpen zullen niet alleen in de CBL-georiënteerde vakken terugkomen, maar ook in kernvakken van ons curriculum. We proberen zelfs al de meer geavanceerde P&PD-elementen in ons curriculum te introduceren omdat we niet over een paar jaar onze kernvakken weer willen aanpassen. Er zijn nog wel een groot aantal hobbels, zoals het bijhouden van de skills, die genomen moeten worden.”
Swagten/AP&SE: “Misschien nog belangrijker dan het vorige week besproken Challenge-Based Learning (CBL) is de aandacht voor Professional & Personal Development. Ook in het huidige curriculum is hier ruime aandacht voor, maar in het BC 2.0 is deze leerlijn expliciet gemaakt en zorgen we voor een verankering over de kwartielen en de jaren heen. Met als sluitstuk het Bachelor Eindproject (BEP) waar al deze P&PD-skills prachtig samenkomen. Onze docenten, enkele vijfjarige promovendi en ondersteunende stafleden hebben echt fantastische plannen gemaakt voor een coherente leerlijn P&PD. Dat is nog niet klaar, er moet nog veel werk verzet worden, maar ook hier zijn we trots op ons vernieuwde onderwijs.”
Misschien nog belangrijker dan het Challenge-Based Learning is de aandacht voor Professional & Personal Development
Voorthuis/BE: “We hebben voor het eerste jaar alle beoogde leeruitkomsten - ILO’s (Institutional Learning Outcomes, red.) - toebedeeld aan vakken en projecten in dat jaar. We zijn nog druk bezig met de vormgeving van jaar 2 en 3 en we gaan na de zomervakantie de ILO’s ook verwerken in de vakken en projecten van die beide leerjaren.”
Van de Schaaf/CE&C: “Het P&PD-programma zal bij ons al volledig geïntroduceerd worden in het BC 2.0-programma bij de start in september. De P&PD-competenties zullen over het algemeen volledig geïntegreerd worden in de kernvakken. Naast de verplichte competenties bevat de P&PD-leerlijn van CE&C ook de competentie veiligheid in CE&C.”
Van Donkelaar/BWE: “Dit is erg belangrijk voor de student en we zijn hier heel proactief mee bezig. Belangrijkste overweging is dat het tijd en inspanning kost om het goed te doen, en die tijd moet je ergens zien te vinden. Enorme portfoliosystemen passen niet bij de faculteit, en daar feedback op geven zou veel te veel tijd kosten. Dat gaat ten koste van tijd voor andere dingen. Waar je welke tijd in stopt is een balans die je per faculteit goed moet afwegen. Wij denken dat een groot deel van het P&PD-programma goed gekoppeld kan worden aan CBL’s. Daarnaast worden enkele zaken ook tijdens vakken getraind, zoals presenteren of schrijven. Waar wat gebeurt en op welke manier we op welk onderdeel feedback geven, zijn we aan het afstemmen. We hebben afgelopen jaar een significante trial uitgevoerd over onze eerstejaars OGO’s, en dat lijkt heel succesvol te zijn. We hebben nu een manier om met gepaste inspanning van de docent de student meer inzicht te verschaffen over zijn of haar persoonlijke ontwikkeling. Dit zetten we komend jaar door, met speciale aandacht voor een paar punten die minder goed gingen. Hopelijk ontwikkelt zich dit in een paar jaar tijd tot een goed geïntegreerd systeem.”
De keuzeruimte van 45 ECTS blijft behouden voor de student, maar dit gaat pas spelen in het tweede studiejaar. Er wordt over gesproken om dit thematisch aan te gaan bieden. Welke thema’s moeten daar zeker deel van uitmaken?
Kuerten/ME: “Aansluiting van deze thema’s bij de vier onderzoeksinstituten van de TU/e ligt voor de hand. Voor ons zijn thema’s op het gebied van (duurzame) energie, materialen en AI belangrijk.”
Van den Brand/M&CS: “We moeten geen overvloed aan thema’s definiëren en het aanbod van vakken in een thema moet voldoende groot zijn. Ik ben erg terughoudend in het ontwikkelen van nieuwe vakken voor de thema’s, we hebben daarvoor geen of onvoldoende capaciteit. Mijn voorstel zou zijn om de thema’s te koppelen aan de onderzoeksinstituten. De belangrijke thema’s zijn dus AI en Energy.”
Swagten/AP&SE: “Mijn collega bij de faculteit, Adriana Creatore, is samen met de dean van het Bachelor College van start gegaan met het definiëren van een thema ‘Energy & Sustainability’, dus ik probeer dit op de voet te volgen. Let wel, op programmaniveau zijn we ook hard aan het werk om de electives goed op de kaart te zetten, zodat studenten weloverwogen verstandige keuzes kunnen maken.”
Voorthuis/BE: “De duurzaamheidsthema’s (SDG’s) zijn in de vorm van ILO’s toegevoegd aan de vakken en projecten, waarmee ze verdeeld zijn over het hele curriculum.”
Van der Schaaf/CE&C: “Het thema duurzaamheid is een van de speerpunten van de faculteit CE&C, en mag zeker niet ontbreken als thema binnen de keuzeruimte.”
Van Donkelaar/BME: “Ik ben heel benieuwd wat uit deze discussie komt. Ik zie de mogelijkheden en voordelen van thematische gebieden wel, en ik steun het idee om dat te exploreren. Het is mooi als studenten hierdoor breed kiezen, en zo makkelijker over de grenzen van hun discipline vakken gaan volgen. Maar er is ook een keerzijde. We hebben besloten de keuzeruimte in het tweede en vooral in het derde jaar te hebben, omdat we de keuzeruimte als mogelijkheid zien om te verdiepen in een bepaalde richting. Daarom doe je eerst disciplinaire kennis op in jaar 1 en 2. We moeten dus niet vergeten om de student te stimuleren ook daadwerkelijk te verdiepen en niet uitsluitend te verbreden. Uiteindelijk kunnen deze opties prima naast elkaar bestaan, zolang we aandacht houden voor beide aspecten. Wat ons betreft is het thema ‘Health’ natuurlijk het belangrijkst, en kunnen we ons ook prima vinden in bijvoorbeeld AI, of in complexe moleculaire systemen. Thema’s zoals sustainability zijn ook enorm belangrijk, maar inhoudelijk sluit dat minder goed aan bij BME.”
Heeft uw faculteit straks voldoende ruimte om het BC 2.0 goed te kunnen faciliteren? Of dreigt er ruimtegebrek? Hoe geldt dat voor de begeleiding van de studenten?
Kuerten/ME: “Vooral voor projecten waarin studenten dingen moeten ontwerpen en testen kan ruimtegebrek ontstaan. Dat komt niet zozeer door het nieuwe curriculum, maar vooral door de verwachte groei in het aantal bachelorstudenten. Wat betreft begeleiding van studenten zal het ervan afhangen hoe met coaching omgegaan wordt. Als daarvoor meer menskracht nodig is kan dat ook een probleem worden.”
Van den Brand/M&CS: “Ik vrees dat we gigantisch ruimtegebrek zullen krijgen, niet alleen voor de kleine vakken, maar ook voor de grotere vakken. We hebben straks een vak met meer dan 700 studenten, namelijk het vak Data Structures. De faculteit is bezig met een broad hiring om de capaciteit uit te breiden. Ik hoop dat we geen problemen krijgen in het begeleiden van studenten.”
Swagten/AP&SE: “Bij de uitvoering wordt keihard gewerkt om alles gereed te maken voor een goede start van de colleges over zo'n twee maanden, en dat is spannend en hectisch. Ons ondersteunende team zit er bovenop om docenten en studenten goed te faciliteren, en dat gaat dan niet alleen over zalen voor vakken en projecten, maar ook over duizend andere dingen die nog goed geregeld of afgestemd moeten worden.”
Voorthuis/BE: Onze faculteit heeft voor jaar 1 voldoende ruimte, maar voor jaar 2 en 3 kunnen we die inschatting op dit moment nog niet maken. Dit, omdat we nog aan het bekijken zijn welke werkvormen we willen gebruiken. We voorzien dat we tegen problemen kunnen gaan aanlopen.”
Van der Schaaf/CE&C: “Naast de druk op de collegezalen (van alle formaten) aan de TU/e, is er ook een hoge druk op de studentenlaboratoria. Met het flexibel gebruiken van de labzalen gedurende de middagen voor de eerstejaars bachelorvakken (en in de ochtenden voor de tweede- en derdejaars bachelorvakken) en het parallel roosteren van de praktische componenten van verschillende vakken in hetzelfde kwartiel, is er bij ons een maximale capaciteit van 160 eerstejaars studenten. Als het aantal studenten blijft toenemen, al dan niet door de (eventuele) schaalsprong, gaan we een tekort krijgen aan labzalen.”
Van Donkelaar/BME: “We delen het gebouw Gemini met Mechanical Engineering en zijn al jaren uit ons gebouw gegroeid. Dat wordt alleen maar erger. We hebben zeker niet genoeg ruimte voor klassikaal of groepsonderwijs, en ook niet voor hands-on opdrachten. Op alle fronten komen we ruimte tekort, klein en groot. Ik zou bijvoorbeeld heel graag een flexibele grote zaal hebben met ruimte voor 100 tot 200 studenten. In plaats van OGO-zaaltjes kan je daar ook mensen in groepen bij elkaar zetten voor CBL. Het is wel wat rumoeriger, maar het grote voordeel is dat je daarmee veel meer interactie tussen groepen kunt krijgen. Met (spontane) tussentijdse presentaties van voorbeelden, posters, producten, etc. Dat soort ruimtes zijn er wel voor minder dan 80 personen, maar voor grotere groepen zijn die er helemaal niet. En als ze er al zijn, is het heel rigide ingedeeld met tafels die aan elkaar vastzitten met stopcontacten, zodat er geen enkele flexibiliteit mogelijk is, en het niet voor CBL kan worden ingezet. Los daarvan zitten wij met een aanstaande verbouwing van Gemini, en dus met (tijdelijke) huisvesting elders op de campus. Dat wordt een uitdaging.”
Als het aantal studenten blijft toenemen, al dan niet door de (eventuele) schaalsprong, gaan we een tekort krijgen aan labzalen
Tot slot: hoelang denkt (of hoopt) u dat dit nieuwe onderwijsconcept weer meegaat?
Kuerten/ME: “Het is niet zo dat dit onderwijsconcept volledig nieuw is, maar ik zie dit als een doorontwikkeling van het Bachelor College 1.0. Ik verwacht dat deze ontwikkeling niet zal stoppen. We moeten afgestudeerden blijven afleveren waar behoefte aan bestaat en deze behoefte verandert in de loop van de tijd.”
Van den Brand/M&CS: “Ik hoop op 10 jaar, maar ik vrees 4 jaar. Er zullen allerlei hobbels op termijn gladgestreken moeten worden. Ik ben overigens erg blij met de nieuwe opzet van BC 2.0. De huidige opzet komt in grote lijnen overeen met het voorstel dat ik in november 2021 in het overleg van de opleidingsdirecteuren heb gedaan om de discussie rond de basisvakken vlot te trekken.”
Swagten/AP&SE: We zeggen in de wandelgangen vaak tegen elkaar dat onderwijs voortdurend verandert en dat dit bijna niet bij te benen valt. Bij het verzorgen van vakken door onze docenten klopt dit zeker. We vragen vaak veel van ze op het gebied van communicatie naar studenten, het gebruik van administratieve systemen, nieuwe onderwijstools, et cetera. En dat net na een uiterst intensieve periode van corona. Maar als ik kijk naar de inhoud van ons bacheloronderwijs, dan zijn veranderingen traag en curricula uiterst stabiel. Immers, het BC is gestart in 2012 en ons AP-curriculum is ruim tien jaar hetzelfde gebleven, op één vak na geloof ik. Pas in 2019 zijn we als TU/e het BC gaan evalueren, waar ik met veel plezier aan heb meegewerkt, met als resultaat het BC 2.0. Dus inhoudelijke veranderingen zijn traag en dat is maar ook goed. Dean Lopez Arteaga en de opleidingsdirecteuren zijn zich hier ook terdege van bewust. We hebben stevige discussies gehad over wat we wel en niet wilden veranderen, we hebben goed nagedacht over een solide nieuwe basis binnen de TU/e-onderwijsvisie. We hopen weer vijf of zelfs tien jaar vooruit te kunnen, en binnen deze vernieuwde contouren gaan docenten vakken en leerlijnen optimaliseren en curricula worden verder ontwikkeld richting 2030 en daarna.”
Voorthuis/BE: “We hebben het voornemen dit concept op basis van jaarlijkse evaluatie blijvend te kunnen doorontwikkelen. De faculteit heeft door het BC 2.0-project tools en werkvormen gebruikt die we willen blijven inzetten ook na het project, opdat docenten en management proactief het curriculum doorlopend blijven vernieuwen, en opdat we studenten afleveren die fit for purpose zijn als ze de arbeidsmarkt betreden.”
We hebben mensen nodig die de organisatie en de docent blijven stimuleren om mee te gaan met de laatste inzichten op onderwijsgebied
Van der Schaaf/CE&C: “Wij hopen dat we met dit nieuwe onderwijsconcept een tiental jaar vooruit kunnen, al gaan we in het kader van de pilot ‘redesign BC 2.0 at CE&C’ ook intensieve evaluaties uitvoeren, en zal er regelmatig bijgestuurd en geoptimaliseerd moeten worden. En dus blijven we in continue ontwikkeling. Daarnaast denken we dat het gezond is dat er ook iedere (ongeveer) tien jaar TU/e-breed geëvalueerd wordt en een herontwikkeling plaatsvindt die in lijn is met de (nieuwe) onderwijsvisie van de TU/e.”
Van Donkelaar/BME: “Ik hoop zo lang als goed is, maar wel zo kort mogelijk. We zijn erg geneigd om niet te veranderen omdat we te druk zijn, en omdat wat we hebben goed is. Maar als je een beetje volgt wat er op onderwijsgebied speelt, dan begrijp je dat het onderwijs op de universiteit wel degelijk moet meegaan met de ontwikkelingen in de wereld. De student van twintig jaar geleden had echt een andere achtergrond nodig dan de student die we vandaag afleveren, en over tien jaar is het weer anders. Dit, omdat de ontwikkeling in de biomedische technologie enorm snel gaat, en die snelheid neemt toe. Naast een gedegen hoeveelheid basiskennis die niet heel veel zal veranderen, moeten we aandacht besteden aan nieuwe inhoudelijke topics (denk aan AI), en ook aan andere verwachtingen ten aanzien van soft skills die de maatschappij en industrie aan onze studenten stelt. Als daar in de toekomst andere didactische middelen bij horen, moeten we die adopteren zodra dat nodig is. Dat is een verplichting die we hebben als docent en als instelling. Natuurlijk spelen ook andere dingen daar een rol bij. Je moet de infrastructuur en de mensen hebben om dat te kunnen doen. Verandering houd je scherp, maar te veel verandering is niet goed. Concepten moeten indalen om goed uitgevoerd te kunnen worden, en docenten moeten ook de gelegenheid, ruimte en rust hebben om te kunnen nadenken over onderwijs. Maar met niets doen houd je de ontwikkeling tegen. We hebben mensen nodig die de organisatie en de docent blijven stimuleren om mee te gaan met de laatste inzichten op onderwijsgebied. Het traject van erkennen en waarderen kan hier hopelijk in de toekomst een rol bij spelen.”
Discussie