Docenten bouwen het onderwijs van morgen
Dat een innovatieslag binnen het onderwijs aan de TU/e welkom is, is geen nieuws voor onze docenten. Sterker nog; ze leverden een karrevracht aan projecten aan, waar geld voor beschikbaar is om te gaan experimenteren. Niet alles hoeft te slagen en wellicht zijn bepaalde projecten maar aan één faculteit toepasbaar. "Niet erg", aldus Fred Gaasendam, programmamanager van BOOST. "We zien de projecten als de eerste stappen op weg naar onderwijsvormen die concreet invulling geven aan onderwijsinnovatie met ict en die mogelijk universiteitsbreed kunnen worden ingevoerd.”
Zoals gezegd, aan plannen voor digitale innovatieve onderwijsprojecten ontbreekt het niet. Op dit moment hebben, na twee zogeheten calls, vierendertig zeer gevarieerde projecten goedkeuring gekregen van de stuurgroep die toezicht houdt op de uitvoering en voortgang van het programmaplan BOOST, wat staat voor Be the Owner of your Own STudy. Door de afschaffing van de basisbeurs en invoering van het sociale leenstelsel is er ook geld van OCW, de zogeheten studievoorschotmiddelen, om de projecten financieel te ondersteunen.
Reden dat de universiteitsraad en een studentenklankbordgroep nauwgezet controleren of de financiële middelen ook echt worden gestoken in projecten die het onderwijs aan de TU/e kwalitatief beter maken. “Het is niet de bedoeling dat met dit geld allerlei gaten in de begroting worden gevuld, betreffende zaken die niets met onderwijsverbetering van doen hebben”, zegt student Biomedische Technologie Arthur Nijdam, die lid is van de U-raad en zitting heeft in de eerdergenoemde klankbordgroep. “Andere universiteiten hebben zoiets wel geprobeerd.”
Visie 2030
Om hoeveel geld gaat het? BOOST-programmamanager Fred Gaasendam zegt dat er dit jaar al één miljoen euro aan besteed wordt en de jaren daarna zal dit bedrag oplopen tot twee miljoen per jaar. Naast Gaasendam is ook Hans Cuypers, hoogleraar bij Wiskunde en Informatica, bij dit programma betrokken als ambassadeur. Naast het onderhouden van een netwerk is het zijn taak om de doelen en resultaten van het programma wereldkundig te maken, zowel binnen als buiten de universiteit. Cuypers: “In het visiedocument van de TU/e voor 2030 staat dat we ons onderwijsmodel willen inrichten op basis van challenge based learning, maar we moeten nog uitzoeken wat dat precies betekent voor de TU/e. Voor een docent zijn het maar een paar zinnetjes, maar hoe gaan we dat de komende jaren doen en kunnen we geslaagde projecten straks breder toepasbaar maken voor de hele universiteit?”
Het is niet de bedoeling dat met de studievoorschotmiddelen allerlei gaten in de begroting worden gevuld
Volgens Cuypers zijn het uiteindelijk de leden van de stuurgroep, waar ook de deans Lex Lemmens (Bachelor College) en Paul Koenraad (Graduate School) in zitten, die samen met vertegenwoordigers van de Eindhoven School of Education (ESoE), van Education & Student Affairs (ESA) en de ict-afdeling beslissen welke projecten van start mogen gaan. Gaasendam: “Ze kunnen daarbij ook deskundigen raadplegen, bijvoorbeeld om te checken of we niet iets aan het ontwikkelen zijn dat al bestaat aan een andere universiteit.”
Living lab
Elk project wordt na een jaar geëvalueerd. Gaasendam: “We hebben een inspanningsverplichting en ook als een project uiteindelijk niets oplevert, heb je er toch wat van geleerd. Die uitkomsten moeten goed worden vastgelegd en wel op zo’n manier dat andere docenten die een project draaien of dat van plan zijn te gaan doen, die informatie gemakkelijk kunnen terugvinden. BOOST heeft wat dat aangaat zeker iets weg van een living lab.” Cuypers vult aan: “Het is echt een bottom-up programma en stelt ons in staat om de komende vier tot vijf jaar te experimenteren met projecten die zich bezighouden met het innoveren en digitaliseren van ons onderwijs.”
Als uiteindelijk blijkt dat een project de potentie heeft om binnen de hele universiteit toegepast te worden, legt de stuurgroep het voor aan de onderwijstafel van de TU/e. Dit centrale overlegorgaan bekijkt welke zaken prioriteit verdienen en of iets de moeite waard is om opgeschaald te worden en of daar ook geld voor beschikbaar is. “Dat betekent dat de projecten waar we nu na de zomervakantie mee van start zijn gegaan, realistisch moeten zijn. Er is dus niet een volkomen vrijblijvendheid om maar met iets aan de slag te gaan”, aldus Cuypers.
Opstartfase
Volgens programmamanager Gaasendam zitten de eerste vijfentwintig projecten uit de eerste call nu in de opstartfase. “De projectleiders zijn op zoek naar de benodigde mensen en materialen. De indieners van de plannen, docenten en hoogleraren, doen het naast hun reguliere werkzaamheden. Het bezorgt ze veel extra werk, maar we merken dat veel mensen bereid zijn die tijd erin te steken. Men ziet er de noodzaak van in om dit vanuit de wetenschappelijke staf zelf actief op te pakken.” Cuypers: “Onze wetenschappers zijn tegenwoordig niet alleen begaan met hun onderzoek, maar in toenemende mate ook met het onderwijs. Dat is eigenlijk begonnen met de invoering van ons Bachelor College, zo’n tien jaar geleden. Bevlogen docenten waren er altijd al, maar nu wordt veel breder de noodzaak gevoeld om het onderwijs te innoveren.”
De naam BOOST werd destijds gekozen om aan te geven dat de TU/e op dit vlak een versnelling in gang wilde zetten, legt Gaasendam uit, “en dat is ook echt gebeurd. Als programmamanager vraag ik elke keer aan de mensen of ze er écht de tijd voor hebben. Die tijd hebben ze of die maken ze vrij, want ieder vindt zijn of haar project serieus leuk. We zien ook dat onderwijs en onderzoek meer naar elkaar toegroeien. Docenten willen zaken waar studenten eigenlijk pas in hun masterfase tegenaan zouden lopen, ook al in de bachelorfase laten zien. Dat kan bijvoorbeeld door de ontwikkeling van virtuele labs, waar bachelors al hun eerste ervaringen kunnen opdoen.”
Onze wetenschappers zijn tegenwoordig niet alleen begaan met hun onderzoek, maar in toenemende mate ook met het onderwijs
De variatie in de projecten qua aard, duur en financiën is groot. Sommige lopen over enkele maanden, maar er zijn er ook die twee jaar in beslag zullen nemen. Maar volgens Gaasendam en Cuypers kunnen ook korte, snelle projecten veel impact hebben. Als voorbeeld noemt Gaasendam een project bij Werktuigbouwkunde. “Daar gaan ze werken met digitale huiswerkopdrachten die studenten binnen een vastgesteld aantal weken moeten uitvoeren. Dat klinkt wellicht ouderwets, maar men wil gaan onderzoeken of deze methode gaat bijdragen aan een hoger examencijfer. Tot het examen word je ook pas toegelaten als je voor je huiswerkopdrachten een bepaald gemiddelde hebt gehaald. Het is ook de bedoeling dat studenten met elkaar over de opdrachten in gesprek gaan en kijken waar ze fouten hebben gemaakt. Wie er dan nog niet uitkomt, gaat navraag doen bij zijn docent. Als dit project succesvol uitpakt, zou dit het verdwijnen van de tussentoetsen kunnen betekenen voor de hele universiteit. Dat is dan iets waar de stuurgroep naar kijkt.”
Teacher supporters
Volgens Gaasendam zorgt alle uitwisseling die deze projecten op gang brengt tussen projectleiders, mensen van ESA, de ict-afdeling en inkoop op den duur voor de vorming van een groep mensen die veel expertise hebben verworven met het digitaliseren van het onderwijs. Gaasendam: “Dat is ook nodig, want de digitalisering van het onderwijs gaat niet meer weg. Dus moeten we de komende vijf jaar met behulp van BOOST bouwen aan zo’n team. De diensten komen hiermee veel dichter op het primaire proces te zitten, en wel in de vorm van zogeheten teacher supporters, die een docent ondersteuning bieden bij het digitaliseren van zijn of haar onderwijs.” Volgens Cuypers zullen deze specialisten veel rondlopen op de faculteiten en zeker niet ergens centraal gestationeerd worden. Gaasendam benadrukt nog dat de reorganisatie van de onderwijsondersteuning van twee jaar geleden, de TOO-operatie, hiervoor zeer positief uitpakt. Je kunt nu in één keer zakendoen met mensen door de hele onderwijsketen heen.“
De digitalisering van het onderwijs gaat niet meer weg. Dus moeten we de komende vijf jaar met behulp van BOOST bouwen aan een ondersteunend team van experts
Het in gang zetten van BOOST heeft volgens Cuypers nu al op verscheidene plekken binnen de universiteit effect op de manier van onderwijs aanbieden. “Vakken worden al anders aangeboden, studenten komen al in aanraking met nieuwe softwaretools. Bij Technische Natuurkunde is er een laserlab dat voor studenten niet ongevaarlijk is om in te werken, en daar heeft men nu een virtueel laserlab ontwikkeld, waar studenten met VR-brillen werken. Je kunt nog steeds je hand verbranden, maar je hebt er dan geen gat in. Ze leren wel hoe ze er straks in de praktijk mee om moeten gaan.”
Volgens Gaasendam is het overigens niet zo dat met BOOST nu pas een start gemaakt wordt met de digitalisering van het onderwijs aan de TU/e. “Daar werken we al veel langer aan, onder meer met initiatieven op het gebied van blended learning. Daar zijn we vier jaar mee bezig geweest en op de ervaring die we daarmee hebben opgedaan, bouwen we verder met BOOST.”
Inbreng studenten
Waren bij de eerste call nog relatief veel projectvoorstellen afkomstig vanuit de faculteit Electrical Engineering, nu ziet programmamanager Gaasendam dat bij de tweede ronde de spreiding over alle faculteiten al veel breder is. Maar wat nog wel ontbreekt, zijn projecten die zijn aangedragen door studenten. Ook daar gaan Gaasendam en Cuypers werk van maken. “We zijn bezig om hiervoor een prijsvraag op te tuigen, met een jury die zal beoordelen welk project het beste is”, zegt Cuypers. “Als er overigens vier goede projecten worden ingediend, waarvan er dan één als beste uit de bus komt, wil dat niet zeggen dat we met die andere drie voorstellen niets doen. Als die goed zijn, gaan we ook daarmee verder.”
BOOST en de Code of Conduct
Toen de universiteitsraad in maart van dit jaar een positief advies afgaf over het programmaplan BOOST, eisten de raadsleden wel dat er in een Code of Conduct zou worden vastgelegd dat de data die bij de projecten worden verzameld over individuele studenten, zogeheten learning analytics, niet voor persoonlijke beoordelingen worden gebruikt.
Programmamanager Gaasendam zorgde ervoor dat zo’n Code of Conduct (deze link is alleen toegankelijk via het intranet van de TU/e) werd opgesteld en afgelopen maandag 21 oktober kreeg die code een positief oordeel van de U-raadsleden. Gaasendam zegt dat voor deze code vooral gekeken is naar de University of Edinburgh, waar al een data protection policy bestaat voor het verantwoord omgaan met databestanden. “De policy die Edinburgh geeft ingevoerd, gaat overigens verder dan bij ons, want die heeft betrekking op alle data waarmee binnen die Schotse instelling gewerkt wordt. Onze code beperkt zich tot de data die verzameld worden tijdens de BOOST-projecten. Maar op termijn willen we ook toe naar zo’n overkoepelende data protection policy voor de hele TU/e. Nog beter zou het zijn als we er in VSNU-verband één opstellen voor alle Nederlandse universiteiten. Dit omdat studenten steeds vaker delen van hun onderwijs aan andere instellingen volgen. Dan moet je erop kunnen vertrouwen dat op alle instellingen op dezelfde manier wordt omgegaan met je data.”
U-raadslid Arthur Nijdam sluit zich hierbij aan. “Ook zou zo’n code straks duidelijk moeten maken wat er gebeurt als iemand zich er niet aan houdt. Wat zijn voor die persoon dan de consequenties?”
Gaasendam zegt dat er voor BOOST-projecten die zich richten op learning analytics wellicht aparte adviesgroepjes moeten komen, die bekijken wat wel en wat niet kan. “Vier dingen zijn daarbij van belang. Doelbinding: wat is het doel waarvoor ik deze data ga gebruiken. Dataminimalisatie: welke data ga ik daarvoor precies gebruiken. Opslagbeperking: ik ga deze data maar voor een bepaalde periode bewaren. Verantwoording: ik ben vooraf volledig transparant over wat ik ga doen.”
Dit is het eerste deel van een tweedelige artikelenreeks over BOOST. Een verhaal waarin vier docenten hun specifieke project toelichten, volgt binnenkort.
Discussie