De ijshockeycoach en postbode die iedereen laat glimlachen
Roger Provencher. Zie je wel? Je glimlacht al. Iedereen glimlacht bij de naam Roger Provencher. Je moet een hart van ijs hebben om geen spier te vertrekken wanneer de ijshockeycoach aanstekelijk lacht om zijn grappen en anekdotes. “Mijn eerste jaar bij de Eindhoven Kemphanen brandde de ijsbaan af, dus kon ik mooi buiten blijven trainen. Dat vond ik gewéldig”, legt hij lachend uit. Niemand anders kan het afbranden van een sportfaciliteit ombuigen naar een sportieve meevaller.
Voor Roger is een ijsbaan pure luxe. Koning Winter moet heersen. Het ‘Evangelie volgens Provencher’ leunt op vier pijlers: discipline, soberheid, hard werken en plezier. “Tot mijn zestiende heb ik altijd buiten ijshockey gespeeld. Gewoon sporten bij min dertig graden. Niets ijsbaan, gewoon bevroren plassen. Mijn moeder zei onlangs: ‘Jammer dat jullie als kind geen ijsbaan hadden’. Ik zei: ‘Moeder, ik heb buiten juist de mooiste tijd van mijn leven gehad’. De training begon met vijftien tot twintig jongens die een meter sneeuw naar de boarding moesten schuiven en dan lekker spelen. Je hoefde niets te organiseren. Iedereen was elke dag aanwezig. Ons dorp was ijshockey.”
Roger Provencher | Trainer/coach Eindhovense studentenijshockeyvereniging Icehawks en Eindhoven Kemphanen | 59 jaar | Eindhoven | Princeville, Canada | Postbode | Vader van twee dochters
Dat dorp is Princeville in Quebec. Hoewel de naam koninklijk klinkt, is het een un village des col blues. Een typisch arbeidersplaatsje dat weggelopen lijkt uit Bruce Springsteens blue collar-klassiekers. Lees de songteksten van ‘This Hard Land’ en ‘Lucky Town’ hardop als proza en je hoeft er geen tekening bij te maken. “Mijn vader was houthakker en mijn moeder werkte bij als kledingmaakster, zodat ik en mijn twee broers konden ijshockeyen. Toen op mijn achttiende mijn vader overleed, moesten we bijspringen. Mijn twaalfjarige broertje ging daarom drie keer per week bij een benzinepomp werken. Ik ben onder andere gaan houthakken en kippen vangen. Maar we zijn nooit iets tekortgekomen.”
Niets tekortgekomen. Dat is Provenchers voor ‘wie dagelijks ijshockeyt, kent geen pijn en zorgen’. Iedere dag je held Bobby Orr zijn. IJshockey was Princeville’s elixir of life. Het dorp is een Canadese uitgave van ‘Asterix en de Galliërs’: klein én dapper. “Met slechts vijfduizend inwoners versloegen we gewoon steden met dertig- tot vijftigduizend inwoners. Met de Pee-wees (categorie 11-12 jaar) hebben we nog steeds een winstrecord in handen. Alles gewonnen wat mogelijk was. Ons klasse C-team versloeg gewoon een AA-team. Zo mooi. Kijk, ik heb weer kippenvel. Iedereen had schrik van Princeville.”
Ik wist dat ik met mijn één meter zeventig waarschijnlijk nooit de NHL zou halen
Behalve bravoure deelde Roger nog twee eigenschappen met Asterix: een welgevormde volle snor en malheuresement een gelimiteerde lengte. “Iedere Canadees droomt van een profcarrière. Ik kon naar het tweede team van de Chicago Blackhawks, maar ik wist dat ik met mijn één meter zeventig waarschijnlijk nooit de NHL zou halen.” Gelukkig had Roger nog ‘Droom B’: Europa. Via de broer van de toenmalige coach, uit buurdorp Plessisville, belandde hij op z’n 21ste bij de Eindhoven Kemphanen. De clubambities bevielen hem zo goed, dat hij besloot langer dan één seizoen te blijven.
Ook in ‘Droom B’ bleef Roger een apostel van zijn Evangelie. Geen wilde feestjes met onbeperkt Budweiser en Poutine Québécoise, maar ludus et labora. “Het eerste jaar was leuk; lekker tripjes door Nederland maken. Maar tijdens het tweede jaar verveelde ik me. Ik wilde een normaal leven leiden. Een bestuurslid van de Kemphanen bezorgde me een baantje bij schildersbedrijf Caspar de Haan. Niet eens om de extra inkomsten; ik wilde gewoon op tijd uit bed en buiten zijn. Daarna heb ik ook andere baantjes gehad en nu ben ik al twintig jaar postbode én in dienst bij het Studentensportcentrum.”
“Wat er mooi is aan brieven rondbrengen?” Roger zet zijn Icehawks-cap recht en leunt verbaasd naar voren. Dat ik het nog moet vragen. “Het is gewéldig. Postbode zijn is: fietsen, lopen en buiten zijn. Wat wil je nog meer?” Het vak heeft hem niet de faam van een NHL-speler opgeleverd, maar in het gebied Floralaan-Oost en Leenderweg is enkel Elvis beroemder. “Iedereen in de wijk ziet me graag komen. De koffie staat altijd klaar. Laatst was bij een mevrouw de deur kapot, die heb ik meteen gemaakt.”
Toch moet Post NL het afleggen tegen het ijshockey. “Als ik moet kiezen tussen de Icehawks of de post? Ik stop meteen met de post”, hardop lachend. “Mijn vrouw of ijshockey? Die keuze hoef ik gelukkig nooit te maken. Ik heb m’n vrouw leren kennen op de ijsbaan, ze weet dat het mijn heiligdom is.” Het IJssportcentrum was vooral in 2011 een sacrale plaats voor de coach. “Ik had mondkanker. Gelukkig snapte mijn dokter dat ik maar op één plek kon revalideren: de ijsbaan. Daar ben ik nooit ziek, zwak of misselijk. Als ik m’n schaatsen aantrek, twee voeten op het ijs plaats, ben ik waar ik moet zijn.”
Tijdens het herstel opereerden ‘zijn’ Icehawks onbewust als heelmeesters. “Het was voor mij best moeilijk om te accepteren dat ik ziek was: ik rook niet, ik drink niet en ik sport elke dag. Het herstel was fysiek en mentaal zwaar. Eten was en is nog steeds lastig, omdat mijn mond niet meer ver open kan. De jongens boden een aangename afleiding. Neem nou die kleedkamerpraat voor een wedstrijd. Het gaat dan over van alles: ijshockey, computers, auto’s, vrouwen, ongewassen stinkende teamshirts… Heerlijk!”
Ze zeiden tegen m’n vrouw: ‘Je echtgenoot spoort niet'
Als het over de Icehawks gaat, stralen zijn ogen en is de glimlach maximaal. Roger leunt achterover en gaat in de verhaalmodus zitten. Hij bezit dezelfde storytelling-gave als Springsteen; twee zinnen en je zit in zijn wereld. Aandoenlijke anekdotes over kameraadschap in onverbloemd dagelijks taalgebruik. “Ik zat nog in de laatste dagen van m’n bestraling, maar wilde weer eens squashen. Ik wist niet hoever ik kon gaan, dus vroeg ik twee Icehawks-spelers. Als ik dan na tien minuten op was, konden zij doorspelen. Uiteindelijk speelde ik beide jongens total loss. Ze zeiden tegen m’n vrouw: ‘Je echtgenoot spoort niet’.”
“Mijn spelers snappen ook niet dat ik om middernacht thuiskom van training en om vijf uur ’s ochtends weer vrolijk opsta voor mijn postronde. Zo steek ik in elkaar; altijd maximaal geven. Bij mij ‘slaapt’ er dan ook niemand tijdens een training of wedstrijd. IJshockey is snel, maar ook hard werken en vooral samenspelen. Ik vergelijk het altijd met de jaagstrategieën van een wolfpack: mijn team moet ook als een familie functioneren en ik ben de vader”, zegt hij lachend.
De zorgzaamheid uit zijn jeugd voor zijn familie, heeft hij ook voor zijn spelers. “Een TU/e-studente uit Thailand begon bij de Icehawks met ijshockey. Ze woonde bij mij schuin tegenover en fietste altijd in het donker naar de ijsbaan. Toen ik dat hoorde, zei ik: ‘Dat is de laatste keer dat jij alleen op de fiets naar de ijsbaan gaat. Je komt voortaan gezellig mee-eten en je rijdt met mij mee’. En wat denk je? Ze speelt nu in het nationale Thaise team.”
Roger bladert nog eens door z’n ijshockeygeheugen . “Het ijshockey heeft me veel gegeven. Dankzij het ijshockey heb ik mijn vrouw ontmoet; een thuis gekregen. En met de Icehawks heb ik zelfs een tweede thuis. Ik heb zoveel nationaliteiten leren kennen: Noren, Italianen, Finnen, Fransen… noem maar op. Met veel spelers heb ik contact, zelfs van vijftien jaar geleden. Ze komen als mannetjes binnen en plots krijg ik een bericht dat ze vader zijn geworden. Prachtig!”
Aan stoppen denkt de coach nog lang niet. “De jongens bij de TU/e houden me jong. Ik wil ze kunnen bijhouden op het ijs, dus houd ik mezelf fit. Ik kan nog jaren door. Maar als ik afscheid moet nemen, hoop ik dat de jongens een toernooi organiseren met alle oud-Icehawks-spelers. Gewoon nog een keer al dat mooie meemaken wat ik nu wekelijks meemaak. Want ijshockey is zelfs lekkerder dan… je weet wel…”, bulderlacht hij. Roger Provencher. Ik zei toch dat je zou glimlachen.
Raymond Starke werkt bij het Studentensportcentrum van de TU/e, te midden van ruim dertienduizend sportkaarthouders die er frequent (of soms wat minder frequent) hun sportieve hart komen ophalen. Voor Cursor interviewt hij elke vier weken een student of medewerker over ‘de schoonheid en troost van de sport’.
Foto bovenaan: Bart van Overbeeke
Discussie